Verschillende beklaagden en een transportfirma werden als rechtspersoon veroordeeld in eerste aanleg voor mensenhandel door de correctionele rechtbank van Brugge op 26 maart 2014. Het hof van beroep van Gent heeft een ander standpunt ingenomen.

De hoofdbeklaagde had een bedrieglijke constructie opgezet, waarbij een Bulgaars transportbedrijf prestaties leverde aan een Belgische firma met fictieve gedetacheerde chauffeurs en mecaniciens. In feite ging het om illegale tewerkstelling en clandestien werk van Bulgaarse en Roemeense werknemers zonder werkvergunning in België.

De Bulgaarse firma droeg volgens het hof louter bij om een fictieve en onwettelijke detacheringsconstructie op te zetten. De beklaagden lieten de Bulgaarse onderneming transportopdrachten uitvoeren in onderaanneming voor de firma in België door hierbij beroep te doen op gedetacheerde Bulgaarse chauffeurs. Het eigenlijke werkgeversgezag en de feitelijke uitvalsbasis waren echter in België. Zowel ten aanzien van de hoofdbeklaagde en zijn echtgenote als van de Belgische onderneming konden die feiten worden bewezen. Een derde beklaagde werd vrijgesproken van deze tenlastelegging.

Wat de tenlastelegging van het misdrijf mensenhandel betreft, was het hof van oordeel dat er twijfel was over het constitutieve element van tewerkstelling "in strijd met de menselijke waardigheid". Uit het strafdossier kon niet worden afgeleid welk loon aan wie precies werd uitbetaald. Het Openbaar Ministerie had bovendien geen vervolging ingesteld voor niet of laattijdige uitbetaling van loon. Dus kon het argument van economische uitbuiting cijfermatig niet draagkrachtig worden onderbouwd. De verklaringen hierover van de chauffeurs waren niet coherent en er waren ook geen klachten over geformuleerd. Er werden ook geen klachten geuit over mensonwaardige leef- en arbeidsomstandigheden. Het hof sprak dus alle beklaagden vrij van deze tenlastelegging. De twee hoofdbeklaagden zagen hun straf hervormd tot twaalf maanden gevangenisstraf met uitstel. De vennootschap werd als rechtspersoon veroordeeld tot een geldboete. Het hof beval ook de volledige sluiting van de onderneming voor een periode van één jaar.

Omdat de beklaagden waren vrijgesproken van het misdrijf mensenhandel werd de vordering tot schadevergoeding van Myria als ongegrond beschouwd.