In eerste aanleg stonden in deze zaak elf beklaagden terecht voor onder andere mensenhandel met als doel uitbuiting van prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting, onder andere met de verzwarende omstandigheid dat het misdrijf gepleegd werd ten aanzien van een minderjarige. Verschillende beklaagden stonden ook terecht voor het ter beschikking stellen van kamers en het betrokken zijn bij een criminele organisatie.

Het ging over een sterk georganiseerd Nigeriaans netwerk waarbij een gekende Nigeriaanse prostituee, een vijftiental jonge Nigeriaanse meisjes in de prostitutie exploiteerde, waaronder ook minderjarigen. De organisatie hield zich bezig met het overbrengen van jonge meisjes uit Nigeria en met de exploitatie van de prostitutie van vele jonge meisjes in de Brussels prostitutiebuurt. Het merendeel van de meisjes werd door eerste beklaagde in Nigeria gerekruteerd met behulp van haar daar verblijvende broer, vaak met valse beloftes om te gaan studeren in België. Op deze manier werden de slachtoffers vanuit Nigeria via de Libiëroute naar Italië en later naar België gesmokkeld. De meisjes moesten nadien hun reisschulden van ongeveer 35.000 euro terugbetalen. De meisjes en hun familie werden via voodoorituelen onder druk gezet en bedreigd. Een van de minderjarige meisjes vluchtte weg, waarop haar moeder in Nigeria werd opgesloten en zwaar aangepakt. Later bleek dat haar broer op mysterieuze wijze om het leven was gekomen. 

In een vonnis van 31 mei 2018 van de Nederlandstalige correctionele rechtbank van Brussel, werden de beklaagden schuldig bevonden en kregen zware gevangenisstraffen, tussen 2 en 14 jaar, en geldboetes. Grote sommen, en bepaalde delen van de panden waar de prostitutie plaats vond (de vitrines) werden verbeurdverklaard. Myria was burgerlijke partij in dit dossier. 

Vijf van de beklaagden en het openbaar ministerie stelden beroep in tegen het vonnis. In haar arrest bevestigde het hof van beroep van Brussel het vonnis mits een aantal wijzigingen (het hof beperkte voor sommige beklaagden de tenlasteleggingen ten aanzien van bepaalde feiten en bepaalde slachtoffers), en verminderde de gevangenisstraffen. Zo werd de gevangenisstraf van 14 jaar voor de hoofdbeklaagde verminderd tot 10 jaar, voor de derde beklaagde naar vijf jaar en voor de andere beklaagden van 2 jaar tot 1 jaar met uitstel. In eerste aanleg had de rechter een verbeurdverklaring uitgesproken van verschillende panden, waarbij bij drie panden slechts een klein gedeelte van het pand kon worden verbeurdverklaard aangezien enkel dit deel van het pand werd verhuurd met het oog op prostitutie met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren. Het Hof bevestigde de verbeurdverklaringen van verschillende sommen geld en van de gedeeltes van de onroerende goederen.