Deze zaak gaat over een tiental beklaagden vervolgd voor verschillende inbreuken (valsheid in geschrifte, valsheid in de jaarrekeningen van bedrijven, criminele organisatie, geen aangifte tot faillietverklaring, het niet-naleven van de wettelijke verplichtingen inzake fiscale aangelegenheden en RSZ-bijdragen, de verduistering van bedrijfsactiva, witwassen, het misbruik van vennootschapsgoederen, oplichting en inbreuken op het Sociaal Strafrecht). Twee beklaagden werden daarnaast vervolgd voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting van drie irregulier verblijvende Braziliaanse werknemers. Ze hadden die werknemers onder de dekmantel van een bedrijf in dienst genomen en onderdak geboden, om ze in hun manege tewerk te stellen.

In eerste aanleg had de correctionele rechtbank van Luik, op 26 maart 2013, hen daarvoor veroordeeld. In beroep stelde het hof vast dat deze tenlastelegging, net zoals de meeste anderen, verjaard was. Op burgerlijk vlak bevestigde het hof het vonnis voor wat de burgerlijke partijstelling van de twee uitgebuite Braziliaanse werknemers betrof, omdat het van oordeel was dat zowel de feiten van mensenhandel als de inbreuken op het Sociaal Strafrecht bewezen waren. Ze vorderden een schadevergoeding die overeenkwam met de niet-betaling van hun loon (12.711,77 euro voor de ene werknemer en 27.082,86 euro voor de andere).