In deze zaak werd de beklaagde vervolgd voor feiten tussen 2009 en 2010 van zowel mensenhandel als mensensmokkel. De beklaagde had een netwerk opgezet om Nigeriaanse studenten op pseudo-legale wijze in België te krijgen. Hij zorgde dat verschillende Nigeriaanse onderdanen verblijfspapieren in België kregen als kandidaat-student via een studentenvisum door valse documenten bij een universiteit of hogeschool. Aan de hand van valse documenten werd een dossier voor een studentenvisum opgemaakt. De zogenaamde studenten kregen een intentieverklaring en een voorlopig studentenvisum waarmee ze in België een jaar tijd hadden om zich bij een universiteit of hogeschool in te schrijven en de nodige taallessen Nederlands konden volgen. De slachtoffers betaalden hiervoor 2.300 euro per persoon. Geen enkele van de kandidaat-studenten heeft zich uiteindelijk ingeschreven bij een universiteit of hogeschool. De praktijken kwam aan het licht doordat de Belgische ambassade in Nigeria opvallend veel aanvragen studentenvisa vaststelde: 62 studenten in totaal. Van 19 personen kon vastgesteld worden dat zij effectief naar België gekomen waren. De beklaagde werd bijgestaan door andere personen die ook via hem in België waren geraakt. Hij gebruikte hen als loopjongen of ‘boy’ om voor hem zaken te regelen. Zo was er iemand die zijn bankrekening ter beschikking stelde, iemand die de aanvraagdossiers bij de hogescholen indiende… De opbrengsten van die activiteiten gebruikte de beklaagde om te investeren in onroerende goederen in Lagos, Nigeria. Ook dat deed hij via tussenpersonen zodat hij zo lang mogelijk zelf buiten beeld kon blijven.

Het gerechtelijk onderzoek werd gevoerd aan de hand van afluistermaatregelen, huiszoekingen, verklaringen van ‘studenten’ en studentenadministraties, een rogatoire opdracht in Nigeria en een financieel onderzoek.

De beklaagde werd vervolgd voor mensensmokkel met verzwarende omstandigheden. Hij werd ook vervolgd voor mensenhandel met als doel de slachtoffers tegen hun wil een misdrijf te doen plegen met verzwarende omstandigheden. Beklaagde zou ook verschillende kandidaat-studenten seksueel misbruikt hebben, meer bepaald toen bleek dat ze niet konden betalen. Hij zou gedreigd hebben hen terug naar Nigeria te sturen. Hij misbruikte de kwetsbare positie van deze personen en zou verschillenden verplicht hebben homoseksuele betrekkingen met hem te hebben. Daarnaast werd hij ook vervolgd voor het gebruik van valse namen, valsheid in geschrifte en het witwassen van crimineel geld.

Daarnaast zou hij personen gedwongen hebben allerlei hand- en spandiensten te laten verrichten. Hij gebruikte de loopjongens of ‘boys’ onder meer voor het verzamelen en verzenden van documenten, het legaliseren van documenten, het bewaren van documenten, het in ontvangst nemen van geld, het ophalen van de ‘studenten’ op de luchthaven. Een van de slachtoffers had zich burgerlijke partij gesteld. Hij beweerde dat hij jarenlang seksueel misbruikt was door de beklaagde. De raadkamer had de beklaagde voor de feiten van verkrachting, aanranding van de eerbaarheid en toebrengen van slagen en verwondingen echter al buiten vervolging gesteld.

De beklaagde betwistte de feiten niet maar wel dat hij een crimineel opzet had. Hij wou zijn landgenoten helpen en handelde om humanitaire redenen of uit vriendschap.

Volgens de rechtbank is de grens tussen mensenhandel en mensensmokkel vrij dun en mensensmokkel kan evolueren naar mensenhandel wanneer de vrije wil in het gedrang komt. De rechtbank oordeelde de tenlasteleggingen van mensensmokkel als bewezen. Behalve voor de tenlastelegging van de verzwarende omstandigheid van mensensmokkel dat misbruik werd gemaakt van de kwetsbare toestand achtte de rechtbank als onvoldoende bewezen. Uit het strafdossier bleek dat de (ouders van de) slachtoffers zelf contact opnamen met de beklaagde en met hem onderhandelden over de prijs en op welke manier het kon gebeuren (adoptie, schijnhuwelijk, etc…). Ook de feiten van seksueel misbruik van verschillende mannelijke studenten konden niet onmiddellijk worden bewezen uit het strafdossier. De rechtbank achtte de feiten van mensenhandel hiervoor niet bewezen. Verschillende slachtoffers hadden in het kader van een statuut van slachtoffer van mensenhandel belastende verklaringen daarover afgelegd. Volgens de rechtbank waren er onvoldoende objectieve bewijzen dat de personen door de beklaagde onder druk waren gezet om deel te nemen aan de criminele activiteiten. Ze hadden namelijk zelf ook een voordeel genoten.

De beklaagde was in het verleden al eens veroordeeld tot een werkstraf voor mensensmokkel. De rechtbank veroordeelde de dader tot twee jaar gevangenisstraf, een hoge geldboete en de verbeurdverklaring van geldsommen.

Ook Myria stelde zich burgerlijke partij en kreeg een schadevergoeding van 1 euro. De vordering van het slachtoffer werd afgewezen aangezien de feiten van mensenhandel ten aanzien van hem niet voor bewezen geacht werden.

In hoger beroep werd het vonnis gedeeltelijk bevestigd door het hof van beroep van Brussel in een arrest van 25 januari 2017