Deze zaak betreft een belangrijk dossier in de schoonmaaksector. De schoonmaak gebeurde in onderaanneming voor een bekende fastfoodketen. In dit dossier werden niet minder dan twintig beklaagden vervolgd. De zaakvoerders van de schoonmaakbedrijven en de bedrijven zelf werden vervolgd als dader en mededader van verschillende inbreuken op het sociaal strafrecht (illegale tewerkstelling van buitenlandse werknemers met en zonder verblijfsvergunning, geen DIMONA-aangifte); een aantal werd ook vervolgd voor mensenhandel tegenover verschillende werknemers. Zes beklaagden, franchisenemers van deze restaurantketen, werden vervolgd voor medeplichtigheid van inbreuken op het sociaal recht en verschillende onder hen ook voor feiten van mensenhandel. De fastfoodketen zelf werd enkel vervolgd voor medeplichtigheid van mensenhandel. Twee werknemers hadden zich burgerlijke partij gesteld.

De Sociale Inspectie had in het hele land en gedurende verschillende jaren, nachtelijke controles uitgevoerd. Die controles hadden betrekking op het schoonmaakpersoneel in de verschillende restaurants van de fastfoodketen. Tijdens die controles werden verschillende sociale inbreuken vastgesteld. In de meeste gevallen ging het in de restaurants waar de controles werden uitgevoerd om franchisenemers.

De rechtbank heeft enkel de rechtelijke of feitelijke zaakvoerders van die schoonmaakbedrijven aansprakelijk gesteld. Wat een van hen betreft, wijst de rechtbank op het bestaan van een gesofisticeerd systeem waarbij systematisch zwartwerkers werden ingeschakeld, onder wie een aantal zonder verblijfsvergunning of arbeidskaart, waardoor extreem lage lonen konden worden betaald.

Een aantal werknemers verbleef hier in zeer precaire omstandigheden, waardoor het ging om uitbuiting in omstandigheden strijdig met de menselijke waardigheid. Zo liet een werknemer weten dat het werk bijzonder zwaar en lastig was, dat er een onbezoldigde proefperiode was voorzien en dat er per dag ziekte of om zogenaamde taksen te betalen, loon werd ingehouden.

Bij gebrek aan een moreel element heeft de rechtbank de schoonmaakbedrijven vrijgesproken. Aangezien hun wil aansloot bij die van hun aandeelhouders/zaakvoerders, konden ze zich niet tegen hun beslissing verzetten, of een eigen en afzonderlijke wil uiten.

Volgens haar in een gedetailleerde motivering beschreven interpretatie van het dossier, heeft de rechtbank geoordeeld dat de aansprakelijkheid als medeplichtige van de franchisenemers en van het fastfoodbedrijf zelf niet was aangetoond.

De zaakvoerders van de schoonmaakbedrijven die niet zijn verschenen zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van 18 maanden tot 3 jaar, waarvan een aantal met uitstel, en tot boetes van 82.500 euro tot 165.000 euro. Voor zij die wel zijn verschenen heeft de rechtbank de opschorting van de uitspraak van de veroordeling uitgesproken.

De werknemers die zich burgerlijke partij hadden gesteld kregen een materiële en morele schadevergoeding toegekend.

Een van de zaakvoerders ging tegen zijn veroordeling in beroep. 

Aangezien de beklaagde in beroep niet was verschenen, bevestigde het hof van beroep van Brussel in een arrest van 4 maart 2019 bij verstek de in eerste aanleg uitgesproken veroordelingen.  Het hof bevestigde ook de in eerste aanleg uitgesproken burgerrechtelijke veroordelingen.