Hof van Beroep van Brussel, 4 maart 2019
In deze zaak ging het om een belangrijk dossier in de sector van de schoonmaak in onderaanneming voor een bekende fastfoodketen. In die zaak werden in eerste aanleg niet minder dan 20 beklaagden vervolgd, waaronder de verantwoordelijken van de schoonmaakbedrijven, en ook de bedrijven zelf, als dader of mededader van inbreuken op het sociaal strafrecht (illegale tewerkstelling van buitenlandse werknemers met en zonder verblijfsvergunning, geen DIMONA-aangifte, ...). Een aantal werd ook vervolgd voor mensenhandel tegenover verschillende werknemers. Zes beklaagden, franchisenemers van deze restaurantketen, werden als medeplichtige vervolgd voor inbreuken op het sociaal strafrecht en verschillende onder hen ook voor het misdrijf mensenhandel. De fastfoodketen zelf werd alleen vervolgd voor medeplichtigheid aan mensenhandel. Twee werknemers hadden zich burgerlijke partij gesteld.
De sociale Inspectie voerde jarenlang en in het hele land nachtelijke controles uit op het schoonmaakpersoneel in restaurants van de keten. Tijdens die controles werden verschillende sociale inbreuken vastgesteld.
In een vonnis van 25 mei 2016 had de correctionele rechtbank van Brussel de zaakvoerders in rechte of in feite van die schoonmaakbedrijven als enige aansprakelijk gesteld. Een aantal werknemers verbleef hier overigens in zeer precaire omstandigheden, waardoor het ging om uitbuiting in omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid.
Eén van de zaakvoerders, veroordeeld voor mensenhandel, illegale tewerkstelling van buitenlandse werknemers zonder verblijfsvergunning en het niet-invullen van de DIMONA-aangifte, tot een gevangenisstraf van 18 maanden met uitstel en een boete van 82.500 euro, ging tegen zijn veroordeling in beroep.
Aangezien de beklaagde in beroep niet was verschenen, bevestigde het hof van beroep van Brussel in een arrest van 4 maart 2019 bij verstek de in eerste aanleg uitgesproken veroordelingen. Wat mensenhandel betreft, was het hof van oordeel dat uit het onderzoek de werkomstandigheden beneden de menselijke waardigheid bleken (te lange nachtelijke uren, belachelijk lage lonen in verhouding tot de gepresteerde uren, geen sociale zekerheidsdekking wegens niet-aangifte bij de sociale administratie, ...). Het hof veroordeelde de beklaagde evenwel tot bijkomende straffen van 6 maanden gevangenis (met uitstel) en 77.000 euro boete (effectief), voor een na het vonnis in deze zaak uitgesproken straf, waarvan de feiten ook betrekking hadden op de uitbuiting van mensen. Het hof bevestigde ook de in eerste aanleg uitgesproken burgerrechtelijke veroordelingen.