De beklaagden smokkelden via schijnhuwelijken Indische mannen naar België. De slachtoffers betaalden hiervoor grote bedragen, rond de 15.000 euro. Sommige slachtoffers konden op legale wijze naar België komen omdat ze door het schijnhuwelijk reeds over geldige papieren beschikten. Voor andere slachtoffers zou een huwelijk in België worden georganiseerd. De slachtofferverklaringen speelden een belangrijk rol in de bewijsvoering.

Een van de slachtoffers, die via een schijnhuwelijk een verblijf had kunnen bekomen, werkte ook enkele maanden in de nachtwinkel van de beklaagden maar werd hiervoor nooit betaald. De beklaagden hadden die constructie opgezet om misbruik te maken van de situatie en te profiteren van het slachtoffer door hem enkele maanden uit te buiten. Wanneer het slachtoffer zijn loon opeiste kreeg hij hiervoor van de beklaagde drie voorwaarden opgelegd:

  • Zolang hij officieel gehuwd was, moest hij zijn volledig loon afstaan;
  • Na drie jaar moest hij scheiden en opnieuw een schijnhuwelijk aangaan met een meisje dat door de beklaagde zou worden uitgekozen en dat geld zou moeten afstaan aan de beklaagde;
  • Hij mocht zijn familie niet contacteren en geen geld opsturen.

De rechtbank veroordeelde de twee beklaagden voor mensensmokkel met verzwarende omstandigheden.

De beklaagden werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk 18 maanden en twee jaar en geldboetes van 27.500 euro.

Deze beslissing werd bevestigd door het hof van beroep van Antwerpen in een arrest van 15 mei 2014.