Myria stelt zich vragen over de meerwaarde van confrontaties tussen slachtoffers en beklaagden in bepaalde problematische dossiers. Dat is zeker het geval voor slachtoffers van seksuele uitbuiting die getraumatiseerd zijn door negatieve psychologische en fysieke ervaringen en opnieuw als slachtoffer in een proces van secundaire victimisatie dreigen te verzeilen. In de praktijk vormen die confrontatieverzoeken van de beklaagde dikwijls geen aanzet tot bijkomende objectieve onderzoeksvragen maar zijn ze eerder een manipulatieve poging van de beklaagde om slachtoffers te intimideren of hen verklaringen te laten intrekken of wijzigen. Het is belangrijk dat de onderzoeksrechters dat voldoende beseffen, en zeker niet onmiddellijk dergelijke confrontatieverzoeken inwilligen. Dergelijke confrontaties blijken dikwijls zinloos of zelfs contraproductief voor het onderzoek. De bijkomende psychische schade voor het slachtoffer is meestal groot. Volgens Myria mogen slachtoffers van seksuele uitbuiting dan ook nooit tot een confrontatie gedwongen worden. De meeste onderzoeksrechters geven in het geval van seksuele uitbuiting tegenwoordig onmiddellijk een negatief antwoord op de vraag tot confrontatie van een advocaat van een beklaagde. 

Bij economische uitbuiting wordt de vraag tot confrontatie veel meer gesteld. Ook hier is voorzichtigheid geboden omdat er in bepaalde situaties van economische uitbuiting ook een groot trauma door het slachtoffer ervaren kan worden. Slachtoffers moeten ook (kosteloos) een advocaat ter beschikking krijgen die hen over  hun rechten informeert en hen bijstaat in het kader van een confrontatie.