In deze zaak achtte de rechtbank de tenlastelegging mensenhandel met het oog mensen aan het werk te zetten in omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid bewezen. Dit ten opzichte van de zeven beklaagden, hieronder bevonden zich één Belg, vier Bulgaren en twee vennootschappen. Verder werden er veroordelingen uitgesproken voor verschillende sociaalrechtelijke inbreuken en het verhuren van kamers die niet voldeden aan de vereisten. Eén slachtoffer en Myria stelden zich burgerlijke partij in deze zaak.

Deze zaak kwam aan het licht door een multidisciplinaire controle die plaatsvond in de Belgische kippenkwekerijen. Deze kippenkwekerij stelde een veertigtal Bulgaren tewerk. Vaak gebeurde dit op illegale wijze, echter hadden de zaakvoerders ook verschillende constructies uitgebouwd waaronder statuten van schijnzelfstandigheid en fictieve detachering voorkwamen. Door middel van vennootschappen trachtten ze de schijn van legitimiteit op te wekken.

De personen die tewerkgesteld waren als zelfstandige, waren als vennoot ingeschreven in een van de Belgische vennootschappen waarvan de eerste beklaagde later de initiatiefnemer bleek te zijn. Ze wisten meestal in welke vennootschap zij vennoot waren, maar wisten niet waar de maatschappelijke zetel gevestigd was, wat het maatschappelijk doel was en/of hoeveel aandelen zij in de vennootschap hadden. Er werden door de beklaagden fictieve detacheringsformulieren gebruikt. De arbeiders spraken meestal geen of slechts zeer gebrekkig Nederlands, hiervan werd misbruik gemaakt. De hoofdbeklaagde hield tijdens het onderzoek voet bij stuk door te beweren dat hij het slachtoffer was van de omstandigheid dat er geen adequate reglementering bestaat voor de activiteit van het kippenpakken en dat hij aldus gedwongen zou zijn geweest om inbreuken tegen de sociale wetgeving te begaan. Hij benadrukte dat het wel degelijk over illegale tewerkstelling ging, die de sociale wetgeving schendt, maar dat dit niet betekent dat er sprake is van uitbuiting. Verder bleek uit het dossier dat de hoofdbeklaagde en/ of zijn familieleden specifiek mensen van Bulgaarse origine aanzocht om voor hem of een van zijn firma’s in België te komen werken. De arbeiders, die zelf instonden voor de huur, werden gehuisvest in een woning die later door de wooninspectie onbewoonbaar werd verklaard. Ze waren dikwijls ofwel illegaal tewerkgesteld, ofwel (fictief) gedetacheerd vanuit Bulgarije ofwel werkzaam als schijnzelfstandige.

De verklaringen over de vergoedingen, die door de verschillende slachtoffers werden afgelegd, bleken tegenstrijdigheden te bevatten. Er was een groep die zich strikt aan het verhaal hield dat ze 12 euro per uur verdienden en ze ongeveer 17 uur per week werkten. Ander verklaarden dat het om 10 euro per uur ging en dat ze vaak niet werden uitbetaald omdat er geen geld meer was. De rechtbank oordeelde bijgevolg dat er duidelijk sprake was van onderlinge afspraken. Een externe kippenkweker verklaarde dat de arbeiders naar zijn weten zo’n 6 euro per uur verdienden. Uit documenten die bij de beklaagden werden aangetroffen tijdens de huiszoeking, kan worden afgeleid dat de arbeiders veel meer arbeidsuren moesten presteren dan zijzelf aangaven. De arbeid op zich betrof vrij zware fysieke arbeid die niet zonder gevaren was, door de alomtegenwoordige ammoniakgeur van de kippen die vaak ’s nachts moest worden uitgevoerd.

Bij de straftoemeting werd er door de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de arbeiders zichzelf niet zagen als slachtoffer en dit omwille van hun precaire leefomstandigheden in hun eigen land en de culturele affiniteit die ze ermee hebben. Een ander element is de oneerlijke concurrentie die plaatsvond, aangezien het bedrijf van de hoofdbeklaagde steeds de goedkoopste kon zijn. De rechtbank stelde vast in het licht van de straftoemeting dat er sprake was van een beperkte overschrijding van de redelijke termijn wat betreft de procedure.

De hoofdbeklaagde werd veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van vijf jaar (met gedeeltelijk uitstel) en een geldboete van 110.000 euro. De overige beklaagden werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van achttien maanden tot drie jaar, met uitstel en een geldboete van 5.500 euro tot 13.750 euro. De bedrijven werden veroordeeld tot een boete van 11.000 en 13.750 euro. Er werden sommen van 50.849,95 tot en met 1.423.798,73 euro verbeurdverklaard. Myria kreeg een symbolische schadevergoeding van 1 euro. Eén slachtoffer stelde zich burgerlijke partij en aan hem werd 200 euro toegekend.

Deze beslissing werd gedeeltelijk hervormd door het hof van beroep van Antwerpen in een arrest van 13 november 2019.