Hof van Beroep van Antwerpen, 13 november 2019
Zeven beklaagden werden veroordeeld — onder wie een Belg, vier Bulgaren en twee vennootschappen — voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting, voor verschillende sociaalen fiscaalrechtelijke inbreuken en voor het verhuren van kamers die niet voldeden aan de vereisten door de correctionele rechtbank van Turnhout in een vonnis van 20 december 2017.
De feiten deden zich voor in een kippenkwekerij tussen 2004 en 2012 waar een veertigtal Bulgaren waren tewerkgesteld. De zaakvoerders hadden verschillende constructies opgezet waarbij de werknemers werkten als schijnzelfstandigen of via een fictieve detachering. Bij de straftoemeting werd er door de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de arbeiders zichzelf niet zagen als slachtoffers omwille van hun precaire leefomstandigheden in hun eigen land en omwille van de culturele affiniteit die ze ermee hebben. De rechtbank stelde bovendien dat er sprake was van een beperkte overschrijding van de redelijke termijn. De beklaagden werden veroordeeld tot hoofdgevangenisstraffen tussen achttien maanden en vijf jaar met (gedeeltelijk) uitstel en tot geldboetes tot 110.000 euro.
Een van de zeven beklaagden had beroep aangetekend.
Het hof van beroep meende dat op basis van het strafdossier niet bewezen kon worden dat er sprake was van mensenhandel in hoofde van de beklaagde. De verschillende werknemers beschouwden zichzelf niet als slachtoffers van mensenhandel. Verder oordeelde het hof: “Het feit dat er voor de werknemers geen sociale bijdragen betaald werden, dat ze een lager loon kregen dan het minimumloon in België en dat er verschillende sociaalrechtelijke inbreuken waren vastgesteld is op zich onvoldoende om te besluiten dat ze het slachtoffer zijn van mensenhandel”.
Het hof sprak de beklaagde dan ook vrij.