In deze nachtwinkelzaak werden twee dossiers samengevoegd. In eerste instantie werden zes personen en drie vennootschappen vervolgd. De hoofdbeklaagden en de drie vennootschappen gingen in beroep. De beklaagden hadden verschillende ondernemingen opgericht, nl. nachtwinkels, waar de slachtoffers tewerkgesteld waren als schijnzelfstandigen. De beklaagden werden veroordeeld door de correctionele rechtbank van Ieper op 8 januari 2018 voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting, maar ook voor onder andere mensensmokkel, witwasmisdrijven, valsheid in geschriften, verduistering van activa, poging tot schijnhuwelijk en schijnwettelijke samenwoning, verschillende sociaalrechtelijke inbreuken, etc. Zes slachtoffers stelden zich burgerlijke partij, waaronder ook de curator van een onderneming en Myria.

De eerste beklaagde bevond zich in staat van wettelijke herhaling voor mensenhandel door misbruik te maken van de bijzonder kwetsbare positie waarin het slachtoffer verkeerde en het sluiten van een schijnhuwelijk. De zaak kwam aan het licht door een aanvankelijk procesverbaal over witwaspraktijken. Uit een daaropvolgend onderzoek bleek dat de eerste beklaagde zich bezig hield met onder andere de organisatie van schijnhuwelijken. Tijdens het patrimoniumonderzoek werden transacties van verdachte cashgelden vastgesteld. In de loop van het onderzoek legden verschillende slachtoffers verklaringen af. De rechtbank stelde dat schijnzelfstandigheid op zich nog geen economische uitbuiting is in de zin van het misdrijf mensenhandel. Daartoe zijn omstandigheden strijdig met de menselijke waardigheid vereist. De rechtbank meende dat dit hier wel het geval was. Onder meer door het feit dat de schijnzelfstandigen geen enkel recht op sociale zekerheid uitbouwden, dat er geen bescherming was bij arbeidsongevallen, dat de schijnzelfstandigen grovelijk onderbetaald werden, er sprake was van bedreigingen, de schijnzelfstandigen in een sociaal en/ of verblijfsrechtelijke precaire situatie verkeerden en bijgevolg volledig afhankelijk waren van de grillen van de beklaagden, en de slachtoffers gehuisvest werden in erbarmelijke omstandigheden en vaak ontzettend veel uren klopten.

De beklaagden werden veroordeeld tot gevangenisstraffen tussen één jaar en vier jaar en geldboetes tussen 24.000 euro en 76.000 euro. De vennootschappen werden veroordeeld tot geldboetes tussen 600 euro en 612.000 euro. Verschillende onroerende goederen en gelden werden verbeurdverklaard. Eveneens werd de sluiting van de BVBA ’s bevolen. Myria kreeg een schadevergoeding van 2.500 euro materiele en morele schadevergoeding. De verschillende slachtoffers kregen bedragen toegekend tussen 1 euro en 25.000 euro.

In haar arrest bevestigde het hof van beroep van Gent de argumentering van de rechtbank over de economische uitbuiting. Volgens het hof is de combinatie van het opleggen van een schijnstatuut en het naar goeddunken terug afnemen, zonder er in de tussenfase elementaire invulling en afdoende sociale bescherming aan te verlenen, te beschouwen als een vorm van economische uitbuiting die de menselijke waardigheid aantast. Daarbij kwam nog dat ten aanzien van alle tewerkgestelde personen sprake was van substantiële schendingen van bepaalde essentiële normen en verbintenissen uit het arbeidsomstandighedenrecht, zoals de arbeidsduur, werknemerswelzijn, loonbescherming etc. Ook bevestigde het hof de veroordeling voor mensensmokkel. Hiervoor is volgens het hof niet vereist dat de beklaagde actief rekruteerde en/of hun vrijheid ontnam. Het volstaat dat hij de personen tewerkstelde onder modaliteiten van economische uitbuiting en daarmee een vermogensvoordeel nastreefde terwijl hij er zelf door de tewerkstelling ertoe bijdroeg dat de personen onwettig in ons land verbleven en dat verblijf konden bestendigen.

Het hof paste de straffen in beperkte mate aan. Zo verminderde het onder meer de gevangenisstraf van de hoofdbeklaagde tot 40 maanden.

De schadevergoedingen aan de burgerlijke partijen werden bijna geheel bevestigd.