Het hof van beroep sprak zich uit over een vonnis van de correctionele rechtbank van Gent dat dateert van 7 oktober 2020. Dit beslissing had betrekking op een zaak van moderne slavernij in de huishoudhulp van drie Bulgaarse slachtoffers.

Het onderzoek door de politie gebeurde in twee fasen. In de periode van augustus 2018 en een jaar later in aprilseptember 2019. De feiten kwamen voor het eerste ter ore van de Gentse lokale politie naar aanleiding van de ambtshalve afvoering van een van de beklaagden. Bij een buurtonderzoek vermeldden verschillende buurtbewoners feiten van ernstige geweldpleging tegen onder meer een inwonende man met een handicap. De beklaagden en de slachtoffers werden verhoord maar ontkenden alles, waardoor de beklaagden door de politie ‘ontseind’ werden.

In april 2019 werd de politie opnieuw verwittigd omtrent terugkerende verwondingen van een van de slachtoffers. Er waren verschillende nieuwe klachten van buurtbewoners bij de politie binnengekomen. Getuigen omschreven de slachtoffers als de slaven van de beklaagden. Ditmaal legde het slachtoffer wel verklaringen af over zijn erbarmelijke leefomstandigheden. In het verdere onderzoek kwam aan het licht dat er nog een tweede en een derde slachtoffer waren. Het tweede slachtoffer legde gelijkluidende verklaringen af. Het derde slachtoffer werkte als zogezegde aandeelhouder als zelfstandige voor de pitazaak van de tweede beklaagde. De beklaagden hadden samen met familieleden een hele frauduleuze constructie met vennootschappen gecreëerd.

De rechtbank achtte de beide beklaagden (vader en zoon) schuldig aan de tenlastelegging mensenhandel. De rechtbank verwees daarbij naar “het houden van hulpbehoevende landgenoten in een systeem van moderne slavernij, met gebruik van zwaar en zinloos geweld”. De slachtoffers werden ontegensprekelijk tewerkgesteld in strijd met de menselijke waardigheid. De eerste beklaagde werd ook schuldig geacht aan het opzettelijk toedienen van slagen en verwondingen. De twee beklaagden hadden een zwaar strafverleden en werden allebei veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en tot een geldboete van 24.000 euro.

De burgerlijke partijen kregen schadevergoedingen van 21.232,62 euro voor het eerste slachtoffer (materiële schadevergoeding en morele schadevergoeding), 10.975,63 euro voor het tweede slachtoffer (materiële schadevergoeding en morele schadevergoeding). Payoke kreeg 2.500 euro.

In beroep achtte het hof de tenlasteleggingen opnieuw bewezen. Het trad de motivering van de eerste rechter integraal bij. Het hof ging dieper in op de constitutieve bestanddelen, het materiële en het morele element, van het misdrijf mensenhandel. Op basis van de gegevens uit het strafdossier meende het dat de slachtoffers ontegensprekelijk in strijd met de menselijke waardigheid werden tewerkgesteld door de beklaagden. Ze moesten in mensonterende omstandigheden leven en werken, dienden te werken voor een bijzonder laag loon of geen loon. Een van de slachtoffers werd zelfs buiten zijn weten om ingezet als vennoot van een van de pitazaken. Twee slachtoffers waren naar België gelokt door de beklaagden onder valse voorwendselen, zoals dat ze hier medische verzorging of werk zouden krijgen. Eenmaal in De beide beklaagden werden veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf van zesendertig maanden en tot geldboetes van 24.000 euro. De schadevergoedingen voor de slachtoffers werden bevestigd.