Het hof van beroep boog zich over een zaak van mensensmokkel na een eerdere uitspraak van de correctionele rechtbank van Brussel op 2 april 2021. In dit dossier werden negen beklaagden als dader of mededader vervolgd voor mensensmokkel en poging tot mensensmokkel met verzwarende omstandigheden in de periode tussen november 2019 tot juli 2020. Ze worden ook vervolgd voor deelname aan de besluitvorming, aan de voorbereiding of uitvoering van activiteiten van een criminele organisatie, en voor illegaal verblijf.

Het hof meende dat de feiten onder hun zwaarste kwalificatie moesten worden omschreven. Het heromschreef de tenlasteleggingen door het weglaten van de verzwarende omstandigheid van mensensmokkel binnen een vereniging (artikel 77quater, 7° vreemdelingenwet). Dat aangezien er ook werd vervolgd voor de verzwarende omstandigheid van deelname aan de activiteit van een criminele organisatie (artikel 77quinquies Vw.).

Een van de beklaagden verklaarde tijdens de procedure minderjarig te zijn op het ogenblik van de feiten. De eerste rechter had daarover geoordeeld dat de meerderjarigheid vaststond op basis van het verslag van de gerechtsdeskundige (na een radiologisch onderzoek van de wijsheidstanden, de pols en het sleutelbeen) dat met redelijke wetenschappelijke zekerheid kon worden aangetoond dat de beklaagde ouder was dan achttien jaar. Het hof oordeelde evenwel dat met een redelijke wetenschappelijke zekerheid niet alle twijfel over de leeftijd kon worden uitgesloten. De gerechtsdeskundige maakte namelijk zelf het voorbehoud dat het onderzoek uitgaat van de resultaten van een “Kaukasiër” en dat het wetenschappelijk niet duidelijk is dat de resultaten ook gelden voor andere etnisch groepen. Het hof meende dat het niet zonder enige twijfel vaststond dat de beklaagde op het ogenblik van de feiten meerderjarig was en oordeelde dat daarom de strafvordering ten aanzien van de beklaagde niet-ontvankelijk was.

Voorts beoordeelde het hof de bewering van sommige beklaagden dat zij persoonlijk niets aan hun tussenkomst zouden hebben verdiend als irrelevant voor de kwalificatie van de feiten als mensensmokkel. Mededaderschap aan mensensmokkel geldt voor iedereen die ertoe bijdraagt, op welke manier dan ook, rechtstreeks of via een tussenpersoon. Elk van de beklaagden heeft bewust deelgenomen en noodzakelijke medewerking verleend om de smokkelactiviteiten te doen slagen, met het uiteindelijke doel dat de organisatie er geld aan zou verdienen. Zij zijn dan ook allen mededaders, ongeacht welk persoonlijk vermogensvoordeel zij daaruit gepuurd hebben.

Het hof meende ook dat er voor de strafmaat rekening moest worden gehouden met de omstandigheden van de beklaagden, die allemaal zelf ook op de vlucht zijn geweest voor een humanitaire catastrofe of schrijnende situaties in hun land. Wellicht handelden zij aanvankelijk niet uit puur winstbejag maar probeerden ze ook ondanks hun kwetsbare situatie toch enig inkomen te verwerven.

De straf van de hoofdbeklaagde werd uiteindelijk bevestigd. Voor de andere beklaagden werd de gevangenisstraf verminderd naar dertig maanden. De geldboetes werden bevestigd.