Een beklaagde, zaakvoerder, en zijn vennootschap vervolgd voor mensenhandel tegenover een Marokkaanse werknemer, tewerkstelling van illegale arbeidskrachten en verschillende inbreuken op het sociaal strafrecht waarbij ook verschillende andere buitenlandse werknemers betrokken waren.

De werknemer had contact opgenomen met een gespecialiseerd opvangcentrum, dat op zijn beurt contact heeft opgenomen met het arbeidsauditoraat. De werknemer werd daarna nog verschillende keren door de Sociale Inspectie verhoord. Hij was in 2003 clandestien vanuit Marokko naar België gekomen. Enkele jaren later wordt hij door de beklaagde aan het Klein Kasteeltje gerekruteerd, waarna hij gedurende verschillende jaren door beklaagde in de landbouw wordt uitgebuit. Hij stond in voor het aanplanten van verschillende aromatische groenten en planten (serres) en voor de behandeling ervan met chemische producten zonder bescherming. Naar verluidt moest hij 7 dagen op 7, gedurende 12 à 14 uur per dag werken voor een loon van 40 euro per dag. De beklaagde zou hem ook een hoger loon en een regularisatie hebben beloofd maar is zijn beloftes nooit nagekomen. Hij zou ook maar een deel van het beloofde loon hebben ontvangen.

De rechtbank heeft alle tenlasteleggingen aangenomen. Wat mensenhandel betreft, wijst de rechtbank er meteen op dat de omstandigheid dat de betrokken persoon slachtoffer is van inbreuken op de sociale wetgeving, nog niet ipso facto betekent dat de dader van die inbreuken zich ook aan het misdrijf mensenhandel schuldig heeft gemaakt. De werknemer is wel degelijk door de beklaagde gerekruteerd. De rechtbank heeft vervolgens onderzocht of de werknemer is gerekruteerd met de bedoeling hem aan het werk te zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid. Het betaalde loon was heel wat lager dan wat er volgens de Belgische wetgeving voor dat soort activiteiten verschuldigd is: de beklaagde heeft erkend een forfait van 50 euro per dag te hebben betaald, ongeacht het aantal gepresteerde uren. Uitgaande van een achttal uur per dag, komt dit overeen met 75% van het wettelijke barema (6 euro i.p.v. 8,18 euro/uur). De rechtbank wijst er vervolgens op dat helemaal niet is aangetoond dat de arbeidsduur ‘slechts’ acht uur bedroeg. Andere werknemers bevestigden immers dat de werkdagen langer duurden (tien uur). Ook waren de hygiënische omstandigheden waarin de arbeiders moesten werken zeer rudimentair (toiletten in een ellendige staat, onmogelijk om op een correcte manier de handen te wassen, terwijl de arbeiders hoog-toxische producten moesten gebruiken, rudimentaire bescherming). De werknemer, van wie de beklaagde wist dat hij hier illegaal verbleef, is dus wel degelijk uitgebuit in omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid.

De vennootschap daarentegen werd door de rechtbank vrijgesproken, aangezien die geen autonome en afzonderlijke wil noch geweten had ten opzichte van haar zaakvoerder. Ze kan dus individueel niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld. De rechtbank stelde de vennootschap ook niet burgerlijk aansprakelijk voor de boete en de kosten die tegen haar zaakvoerder zijn uitgesproken, aangezien die laatste zijn daden heeft gesteld in de hoedanigheid van orgaan en niet als mandataris of aangestelde van die vennootschap.

De werknemer die slachtoffer was en die zich burgerlijke partij heeft gesteld, kreeg definitief ex aequo et bono het achterstallige loon van 25.000 euro en een morele schadevergoeding van 500 euro toegekend.

PAG-ASA, dat zich burgerlijke partij had gesteld, kreeg definitief 1 euro toegewezen.

Deze beslissing is definitief.