Correctionele rechtbank van Waals-Brabant, 2 april 2019
Twee beklaagden — een Belgisch-Chinees koppel — werden vervolgd voor mensenhandel en voor verschillende tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht tegenover een Chinese werkneemster die hier illegaal verbleef en voor hun kinderen zorgde. Ze werden er ook van beticht een arbeidsongeval waarvan de werkneemster het slachtoffer was niet te hebben aangegeven. Een van de beklaagden en zijn vennootschap werden eveneens vervolgd voor de tenlasteleggingen valsheid in geschrifte en inzake sociaal strafrecht tegenover andere werknemers die in het door hen uitgebate restaurant werkten.
De rechtbank hield rekening met de tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht. Uit het onderzoek bleek dat de werkneemster bijna vier jaar ten dienste van het koppel had gestaan, waarbij ze hoofdzakelijk voor hun twee kinderen moest zorgen. Ze werkte steeds in het zwart. In januari 2017 werd ze aangereden door een auto toen ze op weg was naar de school om er de kinderen op te halen. Zij liep daarbij verschillende letsels op, waardoor ze een aantal dagen werd gehospitaliseerd. Een arbeidsongevallenverzekering hadden de beklaagden niet afgesloten. Ze gaven het arbeidsongeval waarvan de werkneemster het slachtoffer was ook nooit aan. Op de dag van het ongeval maakten de beklaagden een einde aan de arbeidsrelatie en waren ze op zoek gegaan naar een nieuwe oppas.
De rechtbank veroordeelde hen eveneens voor de tenlastelegging niet-betaling van het loon. Dat bedroeg 1.200 per maand, waarvan de beklaagden een deel inhielden als waarborg om hen in te dekken voor het geval de werkneemster onverwacht zou vertrekken. Haar nettoloon bedroeg de facto dan ook niet meer dan 600 à 700 euro per maand. Een deel van deze inhoudingen op haar loon gaven de beklaagden wel terug. Het gemiddelde bedrag van 1.100 euro per maand was evenwel lager dan de geldende barema's.
Wat de tenlastelegging mensenhandel betrof, gunde de rechtbank de beklaagden het voordeel van de twijfel en sprak hen daarvoor vrij. Een aantal elementen wees op economische uitbuiting: het loon dat de werkneemster ontving was onvoldoende in verhouding tot het aantal gepresteerde uren, zelfs rekening houdend met de voordelen in natura en de kost en inwoon die ze kreeg; er was geen sociale zekerheidsdekking. Toch oordeelde de rechtbank dat deze elementen niet volstonden om te concluderen dat de werkneemster aan het werk was gezet in omstandigheden die in strijd waren met de menselijke waardigheid. Zo wees de rechtbank op de aard van het werk dat niet vernederend was, het samen eten en delen van sanitaire voorzieningen met de familie, het feit dat de werkneemster haar paspoort behield en vrij was om te gaan en staan waar ze wou, dat ze geld aan de kant had kunnen zetten, …
De rechtbank weerhield daarnaast de tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht en valsheid in geschrifte voor de tewerkstelling van werknemers in het restaurant van één van de beklaagden en van zijn vennootschap.
De rechtbank veroordeelde de beklaagden tot boetes van respectievelijk 12.000 euro en 4.800 euro, deels met uitstel. Ook de vennootschap werd veroordeeld tot een boete van 24.000 euro met uitstel.
De rechtbank veroordeelde de beide beklaagden tot betaling aan de werkneemster van de som van 17.140,72 euro voor niet-betaling van het loon.
De beslissing is definitief.