De rechtbank heeft een Belgische werkgever en zijn vennootschappen, die actief zijn in de tuinbouw (appel-, peren- en aardbeienpluk), over de hele lijn (mensenhandel en verschillende inbreuken op het sociaal strafrecht) vrijgesproken. Hij stelde Indische, Pakistaanse en Poolse werknemers tewerk.

De beklaagden haalden als eerste argument een schending aan van het vermoeden van onschuld en van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), omdat speurders en journalisten het in de RTBF-uitzending Devoirs d’enquête onomwonden over nieuwe slaven hadden. Tijdens die uitzending waren de beklaagde en zijn werknemers over de feiten aangesproken en uittreksels van de eerste ogenblikken van het politieonderzoek werden vrijgegeven. De rechtbank heeft dit argument van tafel geveegd en de vervolgingen ontvankelijk verklaard met als motivering dat, ook al hebben de speurders en/of journalisten ten onrechte een aantal uitlatingen gedaan zonder het nodige voorbehoud aan de dag te leggen, op zich waren ze niet van die aard om bij de beoordeling van de zaak door een onafhankelijke en onpartijdige beroepsrechter te kunnen spreken van een schending van artikel 6 van het EVRM. De facto hebben ze dus het recht van de beklaagden op een eerlijk proces niet geschonden.

De beklaagde schakelde een PWA (plaatselijk werkgelegenheidsagentschap) in voor de rekrutering en bezoldiging van de werknemers uit India en Pakistan. De werknemers waren niet in orde om hier te verblijven en beschikten niet over alle nodige documenten. De beklaagde had voor een aanzienlijk bedrag PWA-cheques gekocht.

Volgens de rechtbank was de tenlastelegging mensenhandel niet voldoende aangetoond: de loonvoorwaarden van de Indische en Pakistaanse werknemers waren niet overdreven laag. De Poolse werknemers waren regelmatig aangegeven in het systeem van de sociale zekerheid en kregen loonfiches waarop niets aan te merken viel. De arbeidstijd was niet overdreven, het onderdak dat de Poolse werknemers aangeboden kregen was bescheiden maar niet precair en de werknemers waren niet blootgesteld aan bedreigingen of geweld, en hun documenten werden ook niet ingehouden. De rechtbank was ook van oordeel dat het vervoer van de werknemers onder een zeil op zich geen voldoende argument was om te kunnen spreken van tewerkstelling in strijd met de menselijke waardigheid. Ook al was dit vervoer helemaal niet gepast, noch reglementair, het ging uiteindelijk om een beperkt traject.

Er werd beroep aangetekend tegen deze beslissing.