In dit dossier werd een Roemeense beklaagde vervolgd wegens mensenhandel met het oog op gedwongen criminaliteit van een jong Roemeens meisje, dat veertien jaar oud was bij het begin van de feiten. Ze moest winkeldiefstalen plegen. Hij werd ook vervolgd voor verkrachting van het meisje, en omdat hij, vergezeld van zijn toenmalige vriendin, eveneens zelf kledij had gestolen.

Het meisje stelde zich via haar voogd burgerlijke partij.

Van het slachtoffer werd een audiovisueel verhoor afgenomen en de jeugdrechter had haar op een geheim adres in een centrum voor minderjarige slachtoffers van mensenhandel geplaatst. In Roemenië stond zij als vermist/ontvoerd geseind.

De beklaagde en het slachtoffer hadden elkaar in Roemenië leren kennen. De beklaagde was een ex-vriend van haar moeder en woonde in bij haar en haar kinderen, onder wie het meisje. Ze gingen uit elkaar. De beklaagde is toen naar België gekomen. Hij had iemand 1.000 euro betaald om het meisje over te laten komen. Zij woonde bij hem in en ze begonnen een relatie. Ze hadden seks zonder voorbehoedsmiddelen. Hij dwong haar in winkels kleren te stelen die hij vervolgens verkocht. Het slachtoffer legde uit hoe en in welke winkels de diefstallen werden gepleegd (in heel België), en waar de kleding werd verkocht. Haar verklaringen werden bevestigd door de resultaten na het uitlezen van de gsm van de beklaagde.

De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van mensenhandel: de beklaagde had het meisje inderdaad laten overkomen om samen winkeldiefstallen te plegen. Het feit dat hij er ook zijn nieuwe vriendin rechtstreeks bij betrok vormt een verdere aanwijzing. Het meisje was minderjarig, verbleef hier illegaal en was volledig afhankelijk van de beklaagde. Het slachtoffer had geen toestemming gegeven. Er moet niet specifiek sprake zijn van fysiek geweld of emotionele dwang maar ook van misbruik van de kwetsbare situatie van het slachtoffer, wat hier het geval was.

De rechtbank hield geen rekening met de tenlastelegging verkrachting omdat uit het dossier bleek dat er een liefdesrelatie tussen hen bestond en dat het niet was aangetoond dat het om seksuele betrekkingen zonder wederzijdse toestemming ging. Volgens de rechtbank was het slachtoffer naar België gekomen in het volle besef dat zij een relatie met de beklaagde zou hebben, met inbegrip van seksuele betrekkingen. Daarom herkwalificeerde hij de feiten in aanranding van de eerbaarheid.

De rechtbank hield wel rekening met de tenlastelegging diefstal: hij was immers op heterdaad betrapt met zijn nieuwe partner.

De beklaagde, die dertig jaar ouder is dan het slachtoffer, had al een zwaar gerechtelijk verleden in Roemenië en in België met veroordelingen voor diefstal en een vrijspraak voor mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting waarbij hij het voordeel van de twijfel had gekregen.

De rechtbank veroordeelde de beklaagde tot dertig maanden gevangenisstraf en tot een boete van 8.000 euro, en tot betaling aan het slachtoffer van 1.500 euro schadevergoeding.

Deze beslissing is definitief.