In een verstekvonnis, op 3 maart 2015, veroordeelde de correctionele rechtbank van Brussel vier beklaagden voor mensenhandel wegens uitbuiting van de bedelarij.

De vier Roemeense beklaagden vormden één familie, die de bedelarij van Roemeense landgenoten met een fysieke handicap organiseerde en uitbuitte.

Op verzet, betwisten de beklaagden dat er sprake was van exploitatie van bedelarij. Ze argumenteerden dat binnen de Romacultuur iedereen solidair is met elkaar. Ze vormen een gemeenschap en familie. De bedelarij gebeurt uit menselijk lijden en de noodzaak om te overleven. Ze riepen in dat er een sterke familiale band bestond met de slachtoffers.

De rechtbank meende echter dat er in het strafdossier voldoende elementen zijn die aantonen dat de slachtoffers werden uitgebuit. De rechtbank volgde de argumenten van de vermeende familiale band niet. De verklaringen daarover in het strafdossier waren tegenstrijdig. De slachtoffers konden geen informatie geven over de familieverhoudingen en een van de beklaagden had bij een eerste verhoor verteld dat ze de slachtoffers hadden aangetroffen in het Noordstation in Brussel. De rechtbank oordeelde dat solidariteit haar grenzen kent. Uit het strafdossier bleek dat de beklaagden hulpeloze personen van Roemeense nationaliteit met een zeer zware fysieke handicap ronselden, hen mee naar België brachten of lieten overkomen om hen hier te huisvesten en te laten werken in zeer mensonwaardige omstandigheden.

De beklaagden hadden een controlefunctie en namen het bedelgeld in ontvangst. Dat geld hielden zij voor zichzelf, de slachtoffers hielden niets over aan de bedelactiviteiten. Uit het financieel onderzoek bleek dat de beklaagden grote bedragen overmaakten aan hun familie in Roemenië. De rechtbank achtte het ook voor bewezen dat de beklaagden een gewoonte gemaakt hadden van hun activiteiten. Toch waren er niet voldoende bewijzen dat de bedelactiviteiten gebeurden in het kader van een vereniging. De beklaagden waren familiaal wel goed georganiseerd maar dat wijst niet op een vereniging zoals bedoeld in het Strafwetboek. Die verzwarende omstandigheid werd dus niet weerhouden.

De rechtbank herleidde de straf tot een gevangenisstraf van 44 maanden, een deel met uitstel, en hoge geldboetes. Er werden ook grote bedragen verbeurdverklaard die rechtstreeks uit de bewezen misdrijven voortvloeien.

De schadevergoeding voor Myria van 1 symbolische euro werd bevestigd.

Deze beslissing is definitief.