Correctionele rechtbank van Brugge, 10 mei 2023
De rechtbank sprak zich uit over een dossier van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting met verzwarende omstandigheden en pooierschap ten aanzien van meerdere jonge Roemeense slachtoffers.
Drie beklaagden – twee mannen en een vrouw die allemaal de Roemeense nationaliteit hadden – werden vervolgd. De beklaagden waren neven of neef en nicht van elkaar.
De zaak kwam aan het licht nadat de Belgische politie informatie had verkregen van de Roemeense politie over de verdwijning van een meisje dat vanuit Roemenië naar een hotel in Brugge was vervoerd om daar gedwongen in de prostitutie te werken. Het meisje kon vluchten en legde verklaringen af bij haar terugkeer in Roemenië. Zij verklaarde dat nog andere meisjes zich in dezelfde situatie bevonden.
Via advertenties op een seksdatingwebsite kon de politie een ander meisje opsporen. Zij verklaarde dat ze met een smoes door de eerste beklaagde was meegelokt naar België. Zij was verliefd op hem en hij beloofde haar dat ze zou kunnen werken als schoonmaakster in België. Zodra zij aangekomen was, werd ze opgesloten in een hotelkamer en moest ze zich gedwongen prostitueren. Ze moest werken van 6 uur ’s morgens tot na middernacht, had vijfentwintig tot dertig klanten per dag en mocht geen beschermingsmiddelen gebruiken, waardoor zij besmet raakte met meerdere soa’s. Ze werd opgesloten in haar hotelkamer en haar identiteitsdocumenten werden afgenomen. Ze had in die periode 7.000 à 8.000 euro per week verdiend, die zij integraal moest afgeven. Het geld werd door de derde beklaagde wekelijks naar Roemenië gebracht. Ze werd geslagen en bedreigd, vooral door de eerste beklaagde. Hij had haar zelfs geslagen met een broeksriem. Zij kon ontsnappen door de hulp van een klant. Na haar eerste politieverhoor hadden de beklaagden haar familie ingelicht over het sekswerk in België, waardoor die familie niets meer met haar te maken wou hebben.
Er kon nog een ander slachtoffer worden geïdentificeerd dat al aan de beklaagden was kunnen ontsnappen. Ze was ook door een smoes van de tweede beklaagde over werk als schoonmaakster naar België gekomen. Zij was aanvankelijk bevriend met haar uitbuiters dus zij werd iets beter behandeld dan de andere slachtoffers. Ze bevestigde dat er tegen de andere meisjes geweld werd gebruikt en dat hun identiteitskaarten werden afgenomen. Er werden advertenties van haar online geplaatst en ze ontving de klanten in het hotel. De afspraak was dat zij de helft van de inkomsten mocht houden maar dat de uitbuiters haar deel zouden bijhouden en het haar zouden geven zodra ze terugkeerde naar Roemenië. Zij zou 8.000 à 9.000 euro per week verdiend hebben. Ze moest onveilige seks hebben om meer klanten te lokken. Uiteindelijk kon ze ontsnappen.
De rechtbank achtte de feiten van mensenhandel met verzwarende omstandigheden bewezen. Er werd misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de slachtoffers. Het waren meisjes die in een financieel precaire situatie leefden in Roemenië. De seksuele uitbuiting was georganiseerd in het kader van een in de tijd durende vereniging en het ging om een gewoonte. Er werd gebruikgemaakt van listen en dwaling om de meisjes naar België te lokken en er was sprake van fysiek geweld ten aanzien van minstens een meisje. Bovendien moesten de meisjes onveilige seksuele contacten hebben. De beklaagden werden daarnaast veroordeeld voor de uitbuiting van prostitutie.
De derde beklaagde werd vrijgesproken van de feiten van mensenhandel. Hij ging wel het geld ophalen en was op de hoogte van de prostitutieactiviteiten maar er kon niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat hij instond voor de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting of de opvang van de meisjes, noch dat hij controle over hen had. Hij werd wel veroordeeld als mededader voor de uitbuiting van de prostitutie van een meisje.
De beklaagden werden veroordeeld tot respectievelijk een effectieve gevangenisstraf van zes jaar, van vijftig maanden (voor een deel met uitstel) en van acht maanden volledig met uitstel en tot geldboetes van 16.000 euro en 4.000 euro. Er werden verbeurdverklaringen uitgesproken tussen 5.000 en 30.000 euro.
Payoke en een slachtoffer stelden zich burgerlijke partij. Payoke kreeg een materiële schadevergoeding van 5.500 euro. Het slachtoffer kreeg een materiële schadevergoeding van 80.000 euro, 1.000 euro voor de medische kosten om de opgelopen geslachtsziektes te behandelen, 150 euro administratiekosten en een morele schadevergoeding van 6.000 euro.
Tegen deze beslissing is beroep aangetekend.