In deze belangrijke zaak, worden een tiental beklaagden vervolgd voor: valsheid in geschrifte; valsheid in de jaarrekeningen van bedrijven; criminele organisatie; geen aangifte tot faillietverklaring; het niet-naleven van de wettelijke verplichtingen inzake fiscale aangelegenheden en RSZ-bijdragen; de verduistering van bedrijfsactiva; witwassen; het misbruik van vennootschapsgoederen; oplichting; en inbreuken op het sociaal strafrecht. Twee beklaagden worden daarnaast vervolgd voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting van drie onwettig verblijvende Braziliaanse werknemers. Ze hebben die werknemers onder de dekmantel van een bedrijf in dienst genomen en onderdak geboden, om ze in hun manege tewerk te stellen.

De rechtbank neemt de tenlastelegging mensenhandel aan en oordeelt dat er sprake is van tewerkstelling in omstandigheden die in strijd waren met de menselijke waardigheid, op basis van volgende elementen: de slechte arbeids- en huisvestingsomstandigheden van de slachtoffers, die in onwettig verblijf waren; hun bijna volledige afhankelijkheid van hun werkgever; onvoldoende en onregelmatig uitbetaald loon; vaak overdreven lange werkdagen, waarover alleen de werkgever besliste; geen sociale bescherming; en voor de arbeiders was het, ten slotte, haast onmogelijk om aanspraak te maken op ook maar de geringste arbeidsrechten.

Aangezien beroep werd aangetekend, moet deze zaak opnieuw behandeld worden door het Hof van Beroep te Luik.