In dit dossier werden vier beklaagden, met de Turkse, de Nederlandse, de Duitse en de Belgische nationaliteit, vervolgd voor daderschap en mededaderschap bij (onder meer) feiten van mensenhandel met het oog op economische uitbuiting van verschillende slachtoffers. Daarnaast werden ze ook vervolgd voor verschillende sociaalrechtelijke inbreuken, deelname aan een criminele organisatie en het witwassen van gelden.

De beklaagden waren achtereenvolgens de zaakvoerders van een bvba tijdens de periode van de feiten van 2009-2011, 2013-2016 en 2016. De vennootschap had als maatschappelijk doel het reinigen van gebouwen. De vennootschap werd in 2016 failliet verklaard.

Het strafonderzoek omvatte twee luiken:

Enerzijds was er naar aanleiding van twee klachten over de mensonwaardige werkomstandigheden en verschillende sociale controles op het bedrijfsterrein een onderzoek gevoerd naar mogelijke feiten van mensenhandel en sociaalrechtelijke inbreuken. Anderzijds was er na een melding van de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CIF) omtrent aanwijzingen van het witwassen van gelden bekomen via sociale fraude en handel van clandestiene arbeidskrachten een onderzoek gestart naar financieel-economische inbreuken.

Midden 2014 werd op vraag van Payoke een man met de Algerijnse nationaliteit gehoord door de Toezicht op de Sociale Wetten (TSW) Inspectie. De man, in onwettig verblijf, verklaarde uitgebuit te worden door de schoonmaakfirma. Hij moest dertien uur per dag werken voor een laag loon, gedurende zes dagen per week. Soms kreeg hij 60 euro per week, soms niets. In 2016 werd de federale gerechtelijke politie (FGP) geïnformeerd over een man met de Marokkaanse nationaliteit die werd tewerkgesteld in mensonwaardige omstandigheden en werd uitgebuit door het schoonmaakbedrijf. Hij moest vele uren werken in onhygiënische omstandigheden zonder beschermingskledij en er waren problemen met de uitbetaling van zijn loon. Hij werd af en toe uitbetaald en kreeg dan 30 à 50 euro per dag. Hij woonde in erbarmelijke omstandigheden. Er vonden verschillende controles plaats door de sociale inspectie in de bedrijfsgebouwen waarbij telkens verschillende personen werden aangetroffen die zonder verblijfsdocumenten of arbeidsvergunningen werkten, zonder arbeidsovereenkomst en zonder Dimona-aangifte.

De sociale inspectie stelde ook een aanzienlijke discrepantie vast tussen de omzet en de totale som aan brutolonen die de werkgever had aangegeven bij de RSZ. Er werden voorts aanzienlijke sommen geld in contanten opgenomen van de vennootschapsrekening. Er vond een huiszoeking plaats in de privéwoning van een van de beklaagden waarbij de volledige boekhouding en de harde schijven van de computers in beslag werden genomen.

Wat de feiten van mensenhandel betreft, oordeelde de rechtbank dat er niet boven elke gerede twijfel kon worden vastgesteld dat de beklaagden daadwerkelijk personen aan het werk zouden hebben gezet in omstandigheden die in strijd waren met de menselijke waardigheid en/of dat zij daarbij misbruik zouden hebben gemaakt van de kwetsbare toestand waarin deze personen zich bevonden. Het loutere feit dat de betrokken werkkrachten zich illegaal in België bevonden en op vrijwillige basis een appartement of kamer huurden van de eerste beklaagde, of dat door de beklaagden mogelijk sociaalrechtelijke inbreuken werden gepleegd volstaat hiertoe niet. De rechtbank stelde bovendien vast dat er geen verder onderzoek was gevoerd naar de concrete werk- en leefomstandigheden van de betrokken werkkrachten. In deze omstandigheden kon de rechtbank dan ook niet vaststellen dat de beklaagden zich schuldig hadden gemaakt aan het misdrijf mensenhandel en werden ze daarvan vrijgesproken.

De beklaagden werden wel veroordeeld voor verschillende sociaalrechtelijke inbreuken en witwassen van gelden.

Deze uitspraak is definitief.