In dit dossier werden verschillende beklaagden vervolgd, waaronder ook twee rechtspersonen, voor een reeks feiten, waaronder verschillende sociaalrechtelijke inbreuken en ook mensenhandel met economische uitbuiting. Bij verschillende controles op bouwwerven tussen 2011 en 2013 werden meerdere personen, vooral van Bulgaarse nationaliteit, aangetroffen die er werken uitvoerden. De personen weden ondervraagd over hun arbeidsstatuut. Vaak werkten zij zonder geldige papieren en anderen waren tewerkgesteld als meewerkende vennoten bij de twee firma’s. Uit de elementen die zij aanhalen bleek echter dat zij geen inspraak hadden in de firma’s, onder gezag werkten van de beklaagden, niet hun eigen werkritme konden bepalen, niet goed begrepen onder welk statuut zij tewerkgesteld waren etc. De rechtbank oordeelde dan ook dat zij te werk gesteld waren als schijnzelfstandigen, en dat hun arbeidsrelaties moesten geherkwalificeerd worden en zij dus in feite werknemers waren. Er waren echter geen geldige Dimona aangiftes gedaan en de personen beschikten niet over de vereiste arbeids- en verblijfspapieren. Een van de personen diende een klacht in bij de Sociale Inspectie wegens economische uitbuiting. Hij was namelijk zonder enig statuut of overeenkomst tewerkgesteld en zijn loon werd hem niet uitbetaald. Hij zou gedurende verschillende maanden gewerkt hebben voor de hoofdbeklaagde en daarvoor slechts € 900 ontvangen hebben. De arbeider had zich burgerlijke partij gesteld.

De rechtbank oordeelde op vlak van de tenlastelegging mensenhandel dat, hoewel de verklaringen van de arbeider geloofwaardig leken, ze onvoldoende gestaafd konden worden door objectieve bewijselementen in het strafdossier. De rechtbank spreekt dan de beklaagden vrij voor deze tenlastelegging. De rechtbank oordeelde wel dat de beklaagden schuldig waren aan het organiseren van sociale fraude. Ze achtte verschillende sociaalrechtelijke inbreuken wel voor bewezen. De beklaagden waren bovendien niet aan hun proefstuk toe. Ze werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van 6 maanden tot 2 jaar en geldboetes. Ook de twee rechtspersonen werden veroordeeld tot geldboetes. Het slachtoffer kreeg een morele schadevergoeding van € 500 en een materiele schadevergoeding van € 12.200, gebaseerd op de berekeningen van de sociale inspectie.

Beroep werd aangetekend tegen deze beslissing.