Het gaat over een zaak van economische uitbuiting waarin een Braziliaanse filière betrokken was. De hoofdbeklaagde baatte een onderneming uit die actief was in de renovatie van hotels. Er werd gebruikgemaakt van onderaannemingsconstructies waarbij Braziliaanse werknemers in onwettig verblijf en Tsjechische werknemers tewerkgesteld werden. Er werden fictieve facturen opgesteld die de illegale arbeid en zwartwerk boekhoudkundig moesten toedekken. De arbeiders werden hetzij op de werf gehuisvest, hetzij in een hotel aan de Franse zijde van de grens. Na de eerste werken weigerden de slachtoffers op een nieuwe werf te beginnen zolang ze niet betaald werden voor het uitgevoerde werk. De hoofdbeklaagde stelde dat hij hen nooit zou betalen. Als hen dat niet zinde, zei hij, zou hij hen bij de politie aangeven.

De rechtbank achtte onder meer de tenlastelegging mensenhandel en -smokkel met verzwarende omstandigheden, illegale tewerkstelling, inbreuken op het Sociaal Strafwetboek bewezen. Ten aanzien van de hoofdbeklaagde oordeelde de rechtbank dat de gepleegde feiten uitermate ernstig waren en maatschappelijk totaal onaanvaardbaar. Hij had voor diverse projecten gewerkt met ronselaars van Braziliaanse origine die de slachtoffers aanbrachten. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en een geldboete van 16.500 euro. De andere beklaagden, die een beroep deden op ronselaars of zelf ronselaar waren en facturen leverden, werden tot gevangenisstraffen van één jaar tot achttien maanden veroordeeld. Er werden eveneens bijzondere verbeurdverklaringen uitgesproken ten belope van 65.700,63 euro.

Vermeldenswaard is de vordering van één van de burgerlijke partijen, die door de rechtbank werd afgewezen. De rechtbank meende dat de burgerlijke partij inderdaad slachtoffer was van mensenhandel en mensensmokkel met verzwarende omstandigheden, illegale tewerkstelling en zwartwerk. Maar ze benadrukte dat de burgerlijke partij haar slachtofferrol oversteeg: als aangestelde van de bvba, die één van de beklaagden was, had ze als ‘allroundarbeider’ en rekruteerder van Braziliaanse bouwvakkers gewerkt. De vordering werd dan ook afgewezen, bij gebrek aan het vereiste belang en de vereiste hoedanigheid.