Twee Nigeriaanse beklaagden stonden terecht voor mensenhandel met als doel de uitbuiting van prostitutie en de exploitatie van ontucht of prostitutie. Een van de slachtoffers was bij het begin van de feiten zelfs jonger dan zestien jaar. Eén slachtoffer stelde zich burgerlijke partij.

Beide Nigeriaanse slachtoffers vertrokken vanuit Nigeria naar Europa met het idee dat ze gerekruteerd werden om in België een opleiding te volgen en te komen werken. Het enige waar ze zelf voor moesten instaan waren de reiskosten die in totaal 21.800 euro zouden bedragen. Voor het vertrek dienden de meisjes naar een voodooschrijn te gaan waar ze beloofden aan de voodoopriester om de beklaagde af te betalen, dat ze niet zouden gaan lopen en de beklaagde niet zouden over dragen aan de politie. Tijdens de ceremonie werd er hoofdhaar alsook schaamhaar en vingernagels weggenomen bij de meisjes. Daarna werd er in hun vinger geprikt om bloed af te nemen. Vervolgens dienden de meisjes zich te wassen met voodoowater om daarna een witte broek en beha aan te doen.

Uit het onderzoek bleek dat de meisjes sterk onder de indruk waren van deze voodoopraktijken en dat de beklaagden hierop inzetten om op deze wijze de meisjes te motiveren om beter hun best te doen. De meisjes moesten zich namelijk prostitueren om hun reiskosten te betalen. Verder werden de slachtoffers ook fysiek mishandeld wanneer ze met lege handen thuiskwamen. Tijdens tapgesprekken werd vastgesteld dat de beklaagden en hun zus zich vaak druk maakten omtrent de betaling van de schulden. Deze gesprekken gingen bijna uitsluitend over de uitbuiting van de twee meisjes, over hun ongehoorzaamheid en over het feit dat de meisjes niet voldoende opgebracht hadden.

De rechtbank achtte de feiten van mensenhandel bewezen ten opzichte van de twee beklaagden en legde de nadruk op de verzwarende omstandigheden. Zo weerhield de rechtbank de verzwarende omstandigheden van misbruik van de kwetsbare toestand van de slachtoffers, dat de betrokken activiteit een gewoonte was en de minderjarigheid van een van de slachtoffers. Verder werd ook benadrukt dat het gebruik van dwang, omwille van de valse voorwendsels, de voodoorituelen en het fysieke geweld sterk aanwezig was. Ook het misdrijf exploitatie van prostitutie werd bewezen geacht door de rechtbank.

Beide beklaagden werden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en een geldboete van 2 x 6.000 euro. Een van de slachtoffers stelde zich burgerlijke partij en kreeg een materiële schadevergoeding toegekend van 2.110 euro en een morele schadevergoeding van 5.000 euro.

Dit vonnis is definitief.