Deze zaak betreft misbruik van de detacheringsprocedure.

In Bulgarije werden er door de beklaagden verschillende bouwbedrijven opgezet. Daar oefenden de bedrijven amper activiteiten uit, behalve het aanwerven van personeel om ze vervolgens te detacheren. De drie beklaagden betroffen een Bulgaar, een Belg en een BVBA. De tenlastelegging betrof verschillende sociaalrechtelijke inbreuken en mensenhandel met het oogpunt personen aan het werk te zetten in strijd met de menselijke waardigheid met de omstandigheden van misbruik van gezag, de bijzondere kwetsbare positie van de persoon en het gebruik van dwang. Twee Bulgaarse slachtoffers stelden zich burgerlijke partij. De uitbuiting kwam aan het licht toen de politie celacties hield op verschillende werven. Op dat moment bleek dat verschillende werknemers niet over Limosadocumenten beschikten. Dit was onder meer een van de inbreuken die gepleegd werden tegen de sociaalrechtelijke wetgeving. Uit het onderzoek en uit de verklaringen van de tewerkgestelde Bulgaren bleek dat er weinig tot geen kennis was over het moederbedrijf in Bulgarije, dat ze nooit gewerkt hebben in Bulgarije zelf, maar expliciet gerekruteerd werden om in België te komen werken, dat er vaak geen contracten waren en dat er zo’n 8 à 10u per dag gewerkt werd (zes dagen in de week) en hen een loon beloofd werd van 200 à 250 euro per maand. Na deze celacties dienden ook twee slachtoffers zelf klacht in tegen hun werkgevers. Daarbij verklaarde een slachtoffer dat er volgens hem geen activiteiten waren in Bulgarije, enkel het aanwerven van personeel om te detacheren. Verder woonden ze in woningen die zich allemaal in slechte staat bevonden. Het was de bedoeling dat ze deze zelf zouden opknappen. Uit deze verklaringen bleek dat het loon van de werknemers nooit uitbetaald werd en er steeds beloofd werd dat dit later, éénmaal terug in Bulgarije, zou gebeuren. De slachtoffers verklaarden verder dat er bij het in de hoogte werken zelfs nooit veiligheidsmaatregelen werden genomen. Door de Bulgaarse inspectie werd vastgesteld dat de firma geen activiteiten had in Bulgarije. Bijgevolg bleek uit het strafdossier dat geen van de werknemers onderworpen was aan de Bulgaarse sociale zekerheid.

De rechtbank veroordeelde beide beklaagden tot een hoofdgevangenisstraf van één jaar (bij de eerste beklaagde met uitstel) en een geldboete van 7 x 6.000 euro. Twee slachtoffers stelden zich burgerlijke partij, aan hen werd elk een schadevergoeding toegekend van 4.125 euro, opgedeeld in 3.125 euro materiële schade en 1.000 euro morele schade.

Een van de beklaagden en het openbaar ministerie gingen in beroep.

In haar arrest van 7 februari 2019 stelde het hof van beroep van Gent het vonnis voor een deel bij. De beklaagde werd echter vrijgesproken mensenhandel.