Twaalf beklaagden, voornamelijk van Syrische afkomst, stonden terecht voor verschillende tenlasteleggingen waaronder het leiden of het lid zijn van een criminele organisatie en mensensmokkel met de verzwarende omstandigheden van het misbruik maken van de kwetsbare situatie waarin personen verkeren, de minderjarigheid van een slachtoffer, de omstandigheid dat de activiteit een gewoonte wordt en de omstandigheid van deelneming aan een criminele organisatie. Myria stelde zich burgerlijke partij in deze zaak. Uit politionele informatie bleek dat eerste beklaagde zich samen met zijn broer, vierde beklaagde, zou bezighouden met georganiseerde mensensmokkel van personen van meestal Syrische nationaliteit. Er zou gebruik gemaakt worden van een route van Turkije over Kreta naar België. Verder zouden er steeds valse of vervalste identiteitsdocumenten worden gebruikt. Op grond daarvan werd een onderzoek gevoerd naar de moneytransmitters.

Uit onderzoek bleek dat er aan de eerste beklaagde sommen werden betaald om de oversteek naar België te kunnen maken (van 1.500 euro tot 4.500 euro) en dat slachtoffers vaak schrik hadden van de beklaagde. Bij een uitlezing van de iPhone van de eerste beklaagde werden er heel wat chatgesprekken gevonden die lijken te handelen over mensensmokkel en ook foto’s van identiteitsdocumenten en pasfoto’s.

Ook bij andere politiediensten stond de eerste beklaagde bekend. Hij bleek contacten te onderhouden met personen die zouden gekend zijn als Syriëstrijders of als kandidaat-Syriëstrijders. Zo bleek dat er sprake was van een organisatie die actief was in mensensmokkel. De klanten zouden geronseld worden in Syrië door de tweede beklaagde en zijn broer, de derde beklaagde zou samen met de eerste beklaagde uit België opereren. De twaalfde beklaagde die een ex-vriendin was van de eerste beklaagde verklaarde dat ze vaak verbleven in Kreta, in het huis van de tiende beklaagde en daar zouden er volgens haar eigenaardige dingen gebeuren. Zo maakte een persoon gebruik van de papieren van de eerste beklaagde om verder te reizen en moest ze ook geld voor hem bewaren. Met de eerste beklaagde ging ze ook naar Parijs, waar ze onbekenden hebben vervoerd. In de verklaringen van de beklaagden kwam vaak naar voor dat ze enkel hun vrienden hielpen en dat ze voor niets betaald werden. De onderzoeksrechter verstuurde internationale rechtshulpverzoeken naar Frankrijk, Griekenland en Zweden. Dit voor onderzoek naar een specifieke beklaagde, onderzoek naar een safe-house en om twee beweerde slachtoffers te kunnen verhoren.

Bij de bespreking van de schuldvraag stond de rechtbank wat langer stil bij het begrip criminele organisatie, aangezien alle twaalf beklaagden werden vervolgd voor het deelnemen hieraan en dat de eerste beklaagde hierin een leidend persoon is geweest. Het strafonderzoek heeft volgens de rechtbank onvoldoende aangetoond dat de handelingen van al de verschillende beklaagden in dit dossier op deze wijze kunnen worden uitgelegd.

Voor de rechtbank stond het vast dat de eerste beklaagde zich bezighield met het smokkelen van vluchtelingen uit zijn thuisland Syrië en hij daarbij vaak hulp vroeg van vrienden. Daarbovenop werd er gebruik gemaakt van looka-like documenten. Er werden door de eerste beklaagde financiële vergoedingen gevraagd en bepaalde beklaagden deelden hierin mee. De beweerde slachtoffers zijn allemaal te situeren als vrienden van de eerste beklaagde of minstens kennissen of familie van vrienden en beschikken dus voornamelijk over de Syrische nationaliteit. De moeder van de eerste beklaagde werd niet via een veilig transport overgebracht, maar op een rubberboot. Tenslotte besloot de rechtbank dat uit de feitelijke vaststellingen van de inhoud van de chatgesprekken bleek dat de feiten een stuk verder gaan dan het louter tegen betaling helpen van vrienden en kennissen.

De rechtbank oordeelde enerzijds dat de feiten dienen gekaderd te worden als het illegaal verlenen van hulp door de eerste beklaagde, waarbij hij steeds verder is beginnen gaan en ook financiële tussenkomsten heeft gevraagd. De hulp die hij zelf daarbij heeft gekregen van bepaalde van de beklaagden is niet van die aard om te kunnen spreken van een organisatie die is opgericht om welbepaalde daden van mensensmokkel uit te voeren, maar is eerder van een fragmentarische aard en naargelang de specifieke vraag die de eerste beklaagde kreeg, beroep werd gedaan op vrienden of kennissen, van wie hij dacht of hoopte dat zij hem konden helpen. Anderzijds bleek uit de chatberichten van de eerste beklaagde met de tweede, de zesde en de negende beklaagde dat hun onderlinge activiteiten wel degelijk een gestructureerde vorm aangenomen hebben die op bestendige wijze er op gericht was personen/ gezinnen tegen betaling naar het Westen te smokkelen en dit in strijd met de wetgeving. Bij het organiseren van deze transporten handelden de eerste, tweede, zesde en negende beklaagden binnen het kader van een criminele organisatie, waarbij er een georganiseerde structuur bestond met internationale vertakkingen en waarbij de taakverdeling duidelijk was. Daarop besloot de rechtbank elke beklaagde individueel te beoordelen wat betrof het lid zijn van een criminele organisatie. Deze tenlastelegging werd weerhouden voor vier beklaagden.

De rechtbank veroordeelde zes van de twaalf beklaagden voor de verschillende tenlasteleggingen, zes beklaagden werden aldus volledig vrijgesproken. De straffen die werden uitgesproken gingen van vier maanden hoofdgevangenisstraf tot dertig maanden hoofdgevangenisstraf en een geldboete van 54.000 euro, dit met uitstel.

Aan Myria werd een schadevergoeding toegekend van 1 euro.

Het dossier is definitief afgesloten wat Myria betreft.