Drie beklaagden van Algerijnse nationaliteit werden veroordeeld tot het misdrijf mensensmokkel. Het minderjarige slachtoffer stelde zich burgerlijke partij.

Door de politie werd opgemerkt dat er sinds een tijdje meer en meer Noord-Afrikaanse vluchtelingen naar Zeebrugge kwamen en dat er bijgevolg nu ook Algerijnen actief waren als mensensmokkelaars. Bij een politiecontrole greep een minderjarige transmigrant met de Irakese nationaliteit een politieagent bij de arm en gaf te kennen dat hij al veel geld verloren had aan een smokkelaar, meer bepaald 1.200 euro en dat deze smokkelaar volgens hem ook werd opgepakt bij deze actie. Verder verklaarde het slachtoffer slagen te hebben gekregen van die smokkelaar (tweede beklaagde). Deze letsels werden vastgesteld door een dokter. Het slachtoffer verklaarde dat hij de tweede beklaagde had leren kennen in Ankara waar er mensen werden verzameld die naar het Verenigd Koninkrijk wilden gaan. Toen betaalde hij zo’n 200 dollar. Via Roemenië kwam hij naar Charleroi, waar ze in groepen van minder dan tien personen werden ingedeeld om vervolgens via Brussel en Knokke in Zeebrugge terecht te komen. In Brussel sliep het slachtoffer bij de broer van de tweede beklaagde en kreeg daar stokslagen.

Tijdens een tweede onderzoek naar mensensmokkel in de haven van Zeebrugge, bleken de andere beklaagden linken te hebben met de tweede beklaagde. De onderzoeken werden bijgevolg samengevoegd. Het slachtoffer werd nog meerdere malen verhoord. Zijn verklaringen waren coherent en hij gaf zelfs een meer gedetailleerde omschrijving van het huis waar hij was ondergebracht. Hij herkende ook de andere beklaagden en duidde hen aan op foto, zij hadden hem begeleid van Brussel naar Zeebrugge. Een confrontatie met de beklaagden vond niet plaats omdat het slachtoffer vreesde voor zijn veiligheid. De rechtbank oordeelde dat het slachtoffer tijdens zijn diverse herverhoren steeds zijn versie van het verhaal heeft geconcretiseerd en daarbij was er geen sprake van wezenlijke tegenstrijdigheden of aggravaties in zijn verhaal.

De beklaagden ontkenden iets met de mensensmokkel te maken gehad te hebben. Een van de beklaagden herkende zelfs zijn stem op de tapgesprekken, maar bleef alle linken met mensensmokkel ontkennen.

De rechtbank oordeelde dat duidelijk bleek dat de beklaagden die onwettig in het land verblijven, het in Zeebrugge ontstane vacuüm inzake mensensmokkel invulden en zich schuldig maakten aan de mensensmokkel van het slachtoffer, die op het moment van de feiten nog minderjarig was en ingevolge zijn precaire administratieve toestand de facto geen andere keuze had dan zich het misbruik te laten welgevallen, daarenboven ook de omstandigheden dat aan het slachtoffer stokslagen werden toegediend en hem zijn vrijheid om te gaan en staan waar hij wou werd ontnomen. Ten slotte besloot de rechtbank dat dit een daad van deelneming aan de bedrijvigheid van een vereniging uitmaakte.

De drie beklaagden werden veroordeeld bij verstek tot een gevangenisstraf van drie jaar en een geldboete van 6.000 euro, deels met uitstel. Voor materiële en morele schade werd aan het slachtoffer een schadevergoeding van 2.500 euro toegekend.