In deze zaak stonden een Chinese beklaagde en een Belgische beklaagde terecht voor mensenhandel met het oog op de uitbuiting van prostitutie. Verder waren er ook tenlasteleggingen betreffende een poging tot verkrachting, aanranding van de eerbaarheid en een gevangenhouding. Eveneens werden hen ook sociaalrechtelijke inbreuken ten laste gelegd. De slachtoffers hadden allemaal de Chinese nationaliteit. Een van de slachtoffers stelde zich burgerlijke partij.

Uit onderzoek bleek dat er aan privé-prostitutie werd gedaan door verschillende niet-geïdentificeerde Aziatische dames op twee adressen aan de kust. Deze appartementen werden bij twee immobiliënkantoren gehuurd door de eerste beklaagde, telkens met als opgegeven reden dat ze deze appartementen huurde voor familieleden die op bezoek kwamen vanuit China. Het vermoeden bestond evenwel dat de beklaagden zich bezighielden met het plaatsen van mogelijks illegale Chinese dames in een prostitutienetwerk. De politie kreeg eveneens kennis van advertenties op het internet in verband met privé-escortes.

Na telefonie- en buurtonderzoek, waaruit een komen en gaan van mannen bleek, werden de twee beklaagden ondervraagd. De eerste beklaagde beriep zich op haar zwijgrecht. De tweede beklaagde deelde spontaan mee dat hij zijn echtgenote al een tijdje vroeg om te stoppen ‘met die illegalen en die prostitutie’, maar dat ze niet naar hem wou luisteren, dat hij haar gewaarschuwd had dat er sowieso problemen van zouden komen en dat ze voor vijf illegale Chinese vrouwen zorgde. Hij bevestigde later dat hij eveneens een advertentie had helpen ontwerpen en dat hij enkel voor praktische zaken in het appartement kwam. Uit de verhoren van vier slachtoffers werd de politie niets wijzer. Er werd verklaard dat ze naar België waren gekomen om een geschikte partner te vinden om eventueel te trouwen, dat hun verblijf maar van korte duur was, dat er geen mannen in het appartement kwamen en dat ze zeker niet hadden meegedaan aan seks tegen betaling. Wanneer het over hun paspoort ging, verklaarden ze dat deze op een andere plaats in België lag.

Tijdens een latere huiszoeking bij beklaagden, werden alle vier de Chinese paspoorten teruggevonden. Ook werd een boardingpass teruggevonden van een van de slachtoffers waaruit duidelijk bleek dat ze hier al veel langer verbleef dan meegedeeld tijdens haar verklaring. Verder trof men ook een notitieboekje aan met 215 oproepnummers in.

Eén maand na de eerste verhoren, nam PAG-ASA telefonisch contact op met de lokale politie om aangifte te doen wegens feiten van poging tot verkrachting, wederrechtelijke vrijheidsberoving en aanranding van de eerbaarheid ten laste van de beide beklaagden. Een van de slachtoffers slachtoffer bracht bijgevolg een tweede relaas, waar ze de feiten helemaal anders vertelde ten opzichte van de eerste keer. In China was ze in contact gekomen met een persoon die haar naar Europa kon brengen om te werken in massagesalons, hiervoor diende ze 10.000 euro te betalen. Deze persoon dreigde haar te vermoorden indien ze dit niet zou betalen. Eenmaal de kust bereikt, werd haar meegedeeld dat ze zich zou moeten prostitueren en de eerste beklaagde stelde voor dat de tweede beklaagde haar eens zou tonen wat ze zou moeten doen. Toen het slachtoffer dit weigerde, werd ze in een kamer getrokken en over haar hele lichaam betast, het slachtoffer weigerde om verder te gaan en hield de tweede beklaagde op deze manier af. Ze kon ontsnappen en sloot zich op in een andere kamer. Dagen later werd ze overgebracht naar een ander appartement waar de overige meisjes zich prostitueerden. Zij diende op twee stoelen te slapen omdat ze weigerde zich te prostitueren. Beklaagden ontkenden deze aantijgingen. Ook werd de eerste beklaagde geconfronteerd met het telefonieonderzoek dat aan het licht bracht dat ze eveneens in Dubai dames aanbood en prijzen besprak met mannen. Ze benadrukte dat ze enkel vrienden wou helpen en dat dit geenszins mensenhandel uitmaakte. Er volgde een bankonderzoek bij de financiële instellingen en de moneytransmitters in België en bij de huiszoeking werden de aangetroffen gsm’s en computers uitgelezen.

De rechtbank oordeelde dat beide beklaagden zich wel degelijk schuldig maakten aan het misdrijf mensenhandel in de zin van seksuele exploitatie van de Chinese vrouwen door misbruik te maken van hun precaire verblijfsrechtelijke en sociale situatie. De eerste beklaagde organiseerde via haar contacten in haar thuisland en Dubai duidelijk de overkomst van de Chinese onderdanen naar België. Ze had de dames volledig in haar macht door hen hun paspoorten afhandig te maken, mede hierdoor hadden de vier dames in hun eerste verhoor hun verhaal verzonnen. Dat de tweede beklaagde zijn rol minimaliseert, mist volgens de rechtbank alle geloofwaardigheid. Zo werden er onder andere op een van de gsm’s verschillende berichten aangetroffen die duidelijk de organisatie van prostitutie betroffen, waarvan het taalniveau van het Nederlands dat van de eerste beklaagde oversteeg. De tweede beklaagde wordt dus wel degelijk als mededader beschouwt.

Voor de tenlastelegging betreffende poging tot verkrachting, aanranding van de eerbaarheid en gevangenhouding sprak de rechtbank de twee beklaagden vrij. Dit aangezien de verklaringen van het slachtoffer niet ondersteund worden door objectieve elementen. De sociaalrechtelijke inbreuken werden wel bewezen geacht.

De eerste beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en een geldboete van 4 x 6.000 euro, deze laatste met uitstel. De tweede beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden en een geldboete van 4 x 6.000 euro, beiden met uitstel. De rechtbank verklaarde verschillende overtuigingsstukken verbeurd en sprak ook een verbeurdverklaring uit ten belope van 5.260 euro.

Aan het slachtoffer dat zich burgerlijke partij stelde werd een gemengde materiele en morele schadevergoeding van 10.000 euro toegekend.

Deze beslissing werd grotendeels bevestigd door het Hof van Beroep van Gent in een arrest van 10 april 2019.