In deze zaak, eerder behandeld door de correctionele rechtbank van Brugge op 17 mei 2017,   stonden een Chinese beklaagde en een Belgische beklaagde terecht voor onder meer mensenhandel met het oog op uitbuiting van prostitutie. Ook waren er tenlasteleggingen van poging tot verkrachting, aanranding van de eerbaarheid, gevangenhouding en sociaalrechtelijke inbreuken. De slachtoffers hadden allemaal de Chinese nationaliteit. Eén van de slachtoffers stelde zich burgerlijke partij.

De feiten deden zich voor in verschillende appartementen aan de kust waar Chinese meisjes zich prostitueerden. De klanten werden aangebracht via online advertenties voor privé-escorts. Bij een eerste verhoor ontkenden de vier slachtoffers de prostitutieactiviteiten. Tijdens een latere huiszoeking bij de beklaagden werden de Chinese paspoorten van de slachtoffers teruggevonden. Een maand na de eerste verhoren nam een gespecialiseerd opvangcentrum telefonisch contact op met de lokale politie in naam van een van de slachtoffers om aangifte te doen wegens poging tot verkrachting, wederrechtelijke vrijheidsberoving en aanranding van de eerbaarheid. Bij een tweede verhoor verklaarde het slachtoffer dat zij in China in contact gekomen was met een persoon die haar naar Europa kon brengen om te werken in massagesalons. Daarvoor diende ze 10.000 euro te betalen. Deze persoon dreigde haar te vermoorden indien ze dat niet zou betalen. Eenmaal in België werd ze gedwongen om zich te prostitueren. Toen zij dat weigerde, werd ze aangerand door de beklaagden. Haar paspoort werd afgenomen. Uit het onderzoek bleek dat de eerste beklaagde ook dames aanbood in Dubai.

De rechtbank oordeelde dat beide beklaagden zich wel degelijk schuldig maakten aan het misdrijf mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting van de Chinese meisjes. Wat de tenlastelegging poging tot verkrachting, aanranding van de eerbaarheid en gevangenhouding betrof, sprak de rechtbank de twee beklaagden vrij. Dat aangezien de verklaringen van het slachtoffer niet ondersteund werden door objectieve elementen. De eerste beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en tot een geldboete van vier maal 6.000 euro, die laatste met uitstel. De tweede beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden en tot een geldboete van vier maal 6.000 euro, allebei met uitstel. De rechtbank verklaarde verschillende overtuigingsstukken verbeurd en sprak eveneens een verbeurdverklaring uit ten belope van 6.487,5 euro.

Aan het slachtoffer dat zich burgerlijke partij stelde werd een gemengde materiële en morele schadevergoeding van 10.000 euro toegekend.

De Chinese beklaagde ging in beroep tegen de beslissing.

In beroep bevestigde het hof de schuld voor de tenlasteleggingen van mensenhandel met het oog op uitbuiting van prostitutie, het houden van een huis van ontucht en de sociaalrechtelijke inbreuken. De vrijspraak voor de poging tot verkrachting, aanranding van de eerbaarheid en gevangenhouding bleef behouden. De gevangenisstraf werd evenwel herleid tot twee jaar, met uitstel. De geldboete van vier maal 6.000 euro werd bevestigd, wel voor een deel met uitstel. Ook werd er een verbeurdverklaring van 7.000 opgelegd.

Het hof herberekende de schadevergoeding voor de burgerlijke partij op 2.500 euro materiële schadevergoeding en 500 euro morele schadevergoeding. Een deel van de verbeurdverklaarde bedragen wees het hof toe aan de burgerlijke partij ter compensatie van de materiële schade.