Correctionele rechtbank van Antwerpen, 26 juni 2019, nr. 2019/3380
Vijftien beklaagden, sommigen met de Iraakse nationaliteit en anderen met de Britse nationaliteit maar van Iraakse origine, werden vervolgd voor mensensmokkel. Er was sprake van een goed georganiseerd internationaal Koerdisch netwerk met medewerkers in België, Frankrijk, Spanje, Engeland en Koerdistan.
Het dossier kwam tot stand door onder meer observaties, vaststellingen door de politiediensten, telefonieonderzoek, uitlezing van gsm-toestellen, informatie uit het Franse onderzoeksdossier (onder meer telefoontaps), contacten via Messenger of een Facebookprofiel, foto’s en videofragmenten op de gsm-toestellen, DNA-onderzoek, sporenonderzoek (vingerafdrukken in een smokkelwagen), huiszoeking, verklaringen van slachtoffers en medebeklaagden en bekentenissen, betrapping op heterdaad.
De slachtoffers toonden zich meestal niet bereid om mee te werken aan het onderzoek. Zo hadden vaak ook niet de intentie om asiel aan te vragen in België.
De bende organiseerde sinds november 2017 transporten naar Engeland van ongeveer zestig personen per nacht, drie à vier nachten per week. De beklaagden werden vervolgd voor mensensmokkel en voor weerspannigheid. De slachtoffers betaalden tussen 3.500 euro en 12.000 euro voor een garantieweg, afhankelijk van de wijze waarop de slachtoffers werden gesmokkeld. De organisatie verstopte de slachtoffers in vrachtwagens van nietsvermoedende chauffeurs.
De meeste bendeleden zouden over wapens beschikken en schuwden het geweld ten aanzien van de slachtoffers en de politiediensten niet. Bedreigingen werden verbaal en fysiek geuit jegens de slachtoffers en er was sprake van wapendracht. Tijdens verschillende intercepties door de politie werden de voertuigen als wapens gebruikt om op de politiediensten in te rijden. Op andere momenten sprongen de smokkelaars uit een rijdende wagen waarin nog slachtoffers zaten. Bij een interceptie merkten de politiediensten een bestelwagen op die te zwaar geladen was. Ze maanden de bestuurder aan te stoppen, die weigerde. Daarop schoten de politiediensten een van de achterbanden lek. In de bestelwagen bevonden zich drieëndertig personen onder wie zes minderjarigen. De smokkelaars hadden de scheidingswand tussen hen en de slachtoffers ingeslagen en mengden zich onder de slachtoffers om niet als smokkelaars te worden geïdentificeerd. Het onderzoek en de intercepties gebeurden vaak grensoverschrijdend in samenwerking met de Franse en de Nederlandse politiediensten.
Een ander slachtoffer verklaarde met een kalasjnikov te zijn bedreigd nadat hij verklaringen had afgelegd aan de politie.
Bovendien brachten ze de slachtoffers in gevaar door hen te transporteren in koelwagens en zelfs in een citerne met ijzersulfaatpoeder, waarna de slachtoffers bij hun bevrijding medische verzorging nodig hadden.
De slachtoffers waren vaak van Iraakse origine en werden meestal opgepikt in de ‘jungle’ van Calais. Ze werden benaderd via sociale media, met name Facebook. Er waren meermaals ook zwangere vrouwen en jonge kinderen bij, soms zelfs kleine baby’s. De betaling verliep via een wisselkantoor in Irak. Zodra er een storting van de gelden bevestigd werd, werden de slachtoffers doorgestuurd naar een chauffeur van een bestelwagen. Bij een geslaagde transactie naar het VK kwamen de gelden, die in bewaring gegeven waren, vrij ten gunste van de smokkelorganisatie.
De organisatie ging bijzonder professioneel te werk; ze gebruikte codetaal via minder traceerbare communicatiekanalen en roepnamen. Er werd gebruikgemaakt van huurwagens en voertuigen die maar enkele keren dienst deden en die via het VK aangeleverd werden om de identificatie te bemoeilijken.
De organisatie was hiërarchisch georganiseerd en de hoofdbeklaagde werd beschouwd als de leider. Drie anderen namen deel aan de besluitvorming binnen de organisatie en hadden zeggenschap. Ook ronselden zij slachtoffers in de ‘jungle’ van Calais. Soms werden de geronselde vertrekkandidaten mee ingeschakeld in het netwerk van de criminele organisatie. Daarnaast zorgden ze op de parkings voor een goede werking van de smokkeloperaties.
Sommige beklaagden argumenteerden dat zij meewerkten aan de smokkelactiviteiten om zo hun eigen oversteek naar het VK te kunnen betalen. Ze hadden onvoldoende financiële middelen en moesten daarom werken voor de organisatie. Zij vroegen om enige nuance wat de fijne grens tussen mededader en slachtoffer betreft. De rechtbank volgde de beklaagden niet in deze redenering. Uit het dossier bleek namelijk dat zij nooit ter plaatste bleven met de andere slachtoffers en geen bagage bij zich hadden. Na het afzetten van de slachtoffers keerden zij onmiddellijk terug naar Noord-Frankrijk om de dag nadien opnieuw mee in te staan voor nieuwe transporten. Bovendien wisselden ze regelmatig van simkaart. Sommige beklaagden argumenteerden dat zij nooit enig geldelijk voordeel verkregen hadden. De rechtbank meende dat de gratis overtocht die zij in ruil voor hun medewerking zouden krijgen kon worden gezien als een indirect vermogensvoordeel, een voordeel in natura.
De beklaagden werden veroordeeld tot gevangenisstraffen tussen elf jaar, negen jaar, zes jaar, vijf jaar, vier jaar, twee jaar, veertig maanden en dertig maanden. De geldboetes varieerden tussen 80.000 euro en 720.000 euro.
Een van de beklaagden werd vrijgesproken. Deze had een legale verblijfsstatus in het VK en was er actief als autohandelaar. Hij zou twee wagens van Dover naar Calais gebracht hebben. De rechtbank vond dat er onvoldoende objectieve elementen in het dossier waren die konden aantonen dat deze beklaagde wetens en willens betrokken was bij de activiteiten van mensensmokkel. Drie beklaagden werden bij verstek veroordeeld.
Verschillende goederen, voertuigen en een geldsom van 89.934 euro werden verbeurdverklaard.
Er werd beroep aangetekend door de eerste beklaagde. De beslissing is definitief voor de andere beklaagden, met uitzondering van diegenen die bij verstek veroordeeld zijn.