Nederlandstalige correctionele rechtbank van Brussel, 4 september 2020
Zes beklaagden werden vervolgd door op verschillende manieren betrokken te zijn geweest bij tenlasteleggingen inzake mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting met verzwarende omstandigheden (met name minderjarigen en het in gevaar brengen van het leven van de slachtoffers), uitbuiting van de ontucht of prostitutie van meerderjarigen en minderjarigen en criminele organisatie. Twee beklaagden werden eveneens vervolgd voor witwassing.
De drie eerste beklaagden zijn verschenen, de drie laatste beklaagden gaven verstek. Drie slachtoffers hadden zich burgerlijke partij gesteld.
Het dossier is opgestart in augustus 2018, na informatie uit het Afrikaanse prostitutiemilieu aan het Brusselse Noordstation. Een Nigeriaanse vrouw, zelf een contractuele prostituee, zou minstens 35 jonge Nigeriaanse meisjes via Italië naar België hebben laten smokkelen om hen in de prostitutiewijk van het Noordstation uit te buiten. Zij nam ook bestellingen van andere madammen aan, die meisjes wilden laten overkomen. De jonge meisjes zouden via Italië zijn overgebracht met behulp van een “zus” van deze vrouw, die zelf in 2018 met haar partner in Italië was aangehouden op verdenking van mensensmokkel. Het gaat om de vierde beklaagde in dit dossier.
Het onderzoek is gevoerd op basis van controles in de carrées (peeskamers), het verhoor van vermoedelijke slachtoffers, telefonieonderzoek, telefoontaps en huiszoekingen.
Slachtoffers werden gerekruteerd met leugenachtige beloften als zouden ze een baan als kapster, kokkin of kinderverzorgster krijgen en ze ondergingen een voodooritueel, waarbij zij moesten zweren hun “madam” niet bij de politie aan te geven. Ze moesten hun reisschuld van ongeveer 30.000 euro terugbetalen zodra ze hun bestemming hadden bereikt. Ze zijn via de Libische route naar hier gekomen. Om de grens tussen Niger en Libië over te steken, werden valse paspoorten gebruikt, die vervolgens werden vernietigd. Sommige van de meisjes werden onderweg geslagen en verkracht. Vanuit Libië werd de overtocht naar Italië gemaakt, waar de broer van de hoofdbeklaagde (de derde beklaagde) hen opwachtte. Vervolgens werden zij per trein naar België gebracht, of met valse papieren op een vliegtuig richting België gezet. Ze werden onmiddellijk naar vitrines gebracht om er zich te laten prostitueren. Ze moesten minstens de helft van hun inkomsten afstaan om hun schuld te vereffenen. Als één van hen stopte met betalen vooraleer de schuld was afbetaald, werd ze bedreigd of onder druk gezet om de terugbetalingen te hervatten.
Sommige slachtoffers werden naar Frankrijk gebracht om daar asiel aan te vragen, waarbij ze de ontvangen financiële steun aan de “madam” moesten overhandigen.
De hoofdbeklaagde hanteerde voor het gebruik van de gehuurde vitrines het “yemeshe”-systeem: als contractuele prostituee gaf zij meisjes toestemming om er zich te prostitueren, waarbij de opbrengsten onder hen twee werden verdeeld.
De rechtbank hield rekening met de meeste tenlasteleggingen van mensenhandel en met de verzwarende omstandigheden: er is vastgesteld dat verschillende Nigeriaanse meisjes tussen 1 september 2015 en juni 2019 naar België zijn overgebracht met valse beloften rond een legale baan in Europa en vervolgens zijn gedwongen om zich in Italië of in België te prostitueren.
De meisjes werden in Nigeria geronseld door de zus van twee van de beklaagden of door een kennis van de hoofdbeklaagde of door de vader en de schoonmoeder van een andere beklaagde.
Hun leven werd in gevaar gebracht: tijdens de reis werden zij in kampen ondergebracht of hielden ze ergens halt waar ze zich moesten prostitueren om te kunnen eten en waar zij het slachtoffer werden van geweld of verkrachting.
De rechtbank hield eveneens rekening met de tenlasteleggingen uitbuiting van prostitutie en criminele organisatie.
De eerste beklaagde speelde een sleutelrol: zij liet de meisjes overkomen voor zichzelf of voor andere “madammen”. Ze gaf instructies voor de rekrutering, bevestigde valse beloften, faciliteerde de reis van de meisjes in Europa, onderhield contacten met haar familie ter plaatse die voor de rekrutering zorgde en de Afrikaanse route organiseerde, volgde de reis van de slachtoffers en ving hen in België op om hen de prostitutie in te loodsen.
De rechtbank sprak deze beklaagde evenwel vrij van de tenlastelegging witwassen: aangezien zij zelf jarenlang als prostituee had gewerkt, was het niet bewezen dat het geld dat zij naar Nigeria stuurde afkomstig was van de uitbuiting van de prostitutie van de slachtoffers.
De tweede beklaagde werd vrijgesproken van mensenhandel en witwassen maar de rechtbank veroordeelde haar wel voor de tenlastelegging criminele organisatie: ze gebruikte het netwerk van de organisatie om leden van haar familie, onder wie haar dochter, over te laten komen. Zij heeft ook actief bijgedragen aan de uitvoering van activiteiten van de organisatie door onderdak te bieden aan de meisjes of door hen te vergezellen naar Frankrijk om daar asiel aan te vragen.
De derde beklaagde wachtte de meisjes in Italië op en zette hen vervolgens op een vliegtuig naar Brussel. De rechtbank wees erop dat het feit dat hij de meisjes niet rechtstreeks om betaling voor de verleende diensten heeft gevraagd irrelevant is. Artikel 433quinquies van het Strafwetboek vereist niet dat de verrichte handelingen winst hebben opgeleverd. Evenmin moeten de handelingen zijn gesteld met het oogmerk de slachtoffers zelf uit te buiten.
De vierde beklaagde bevestigde voor sommige slachtoffers de valse beloften, was de contactpersoon tijdens de overtocht en regelde, zodra de meisjes in Italië waren aangekomen, hun opvang in Italië en de verdere reis naar België. Zij was al door de rechtbank van Bologna veroordeeld voor gelijkaardige feiten.
Bij de vijfde beklaagde ging het om een madam die gebruikmaakte van de diensten van de hoofdbeklaagde om een slachtoffer over te laten komen.
De zesde beklaagde kreeg het voordeel van de twijfel en werd vrijgesproken van alle tenlasteleggingen.
De hoofdbeklaagde werd veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en tot een geldboete (deels met uitstel) van 64.000 euro. De andere beklaagden werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van vijftien tot dertig maanden en tot boetes van 8.000 tot 16.000 euro.
De slachtoffers die zich burgerlijke partij hadden gesteld kregen één euro provisioneel.
Er werd beroep aangetekend tegen deze beslissing.