Een Nigeriaanse beklaagde, die in Spanje verbleef, werd o.a. vervolgd voor mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, en voor het rekruteren en uitbuiten van de prostitutie van een jong meisje, dat op het ogenblik van de feiten gedeeltelijk minderjarig was, en dat zich burgerlijke partij had gesteld.

De rechtbank heeft zich aanvankelijk bevoegd verklaard om zich te buigen over de in Spanje gepleegde feiten en over de feiten inzake mensenhandel en uitbuiting van de prostitutie van het jonge meisje. Ze zijn immers de uiting van eenzelfde misdadig opzet dat zich op het Belgisch grondgebied heeft voortgezet met de tenlasteleggingen afpersing en witwassen, waarvoor de beklaagde ook terechtstond. Volgens rechtspraak van het Hof van Cassatie gaat het dus om een geval waarbij de bevoegdheid van de Belgische rechter kan worden uitgebreid (zie artikel 10ter en 12 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering).

De feiten zijn aan het licht gekomen na controles in de zogenaamde carrés in Sint-Joost. Nigeriaanse jonge meisjes verklaarden slachtoffers te zijn geweest van een Nigeriaanse organisatie. Bij een controle van het verblijfsadres dat ze hadden opgegeven, heeft de politie het jonge meisje aangetroffen. Ze woonde er met haar dochter. Tijdens haar verhoor door de politiediensten heeft ze verklaard in 2002, onder valse beloftes van Nigeria naar Europa (Spanje) te zijn gebracht in het kader van een door de beklaagde en zijn echtgenote georganiseerd netwerk. Onder dwang (voodoo) en bedreigingen werd ze verplicht zich te prostitueren. Ze was toen 15 jaar oud. Al haar opbrengsten moest ze aan de beklaagde afstaan (in totaal zou ze 10.000 euro hebben afgegeven). Begin 2004 is ze naar Italië gevlucht (waar ze zwanger is geraakt) maar onder druk van de beklaagde, die gebruik heeft gemaakt van voodoo en die haar familie heeft bedreigd, is ze snel naar Spanje teruggekeerd om er zich opnieuw te prostitueren. Begin 2010 heeft ze beslist naar België te vluchten. Bij gebrek aan andere bestaansmiddelen, heeft ze zich ook in België geprostitueerd. Onder dwang van de beklaagde heeft ze via Western Union een aantal betalingen op een rekening van de beklaagde uitgevoerd. Ook nadat ze in een gespecialiseerd opvangcentrum was terechtgekomen, heeft de beklaagde haar nog verschillende keren opgebeld.

Een rogatoire commissie is toen naar Spanje vertrokken. Zo werd tijdens een huiszoeking op het domicilie van beklaagde in Barcelona, een koffer met persoonlijke spullen van het slachtoffer aangetroffen. Op basis van een Europees aanhoudingsmandaat werd de beklaagde in Spanje opgepakt en aan België uitgeleverd.

Op grond van de gedetailleerde en herhaalde verklaringen van het slachtoffer, bevestigd door de resultaten van de rogatoire commissie, de via Western Union uitgevoerde betalingen en de verklaring van een begeleidster in het opvangcentrum, die bevestigde dat het slachtoffer telefoontjes bleef krijgen, heeft de rechtbank de beklaagde schuldig bevonden aan alle tenlasteleggingen.

De beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en een boete van 2750 euro (500 euro vermenigvuldigd met de opcentiemen). De rechtbank heeft ten laste van de beklaagde ook de verbeurdverklaring van een geldsom van 16.000 euro uitgesproken, die overeenkwam met het voordeel dat hij rechtstreeks uit de misdrijven had gehaald. De beklaagde werd ook veroordeeld tot betaling aan de burgerlijke partij van een materiële schadevergoeding van 16.200 euro en een morele schadevergoeding van 1.000 euro. Ook werd bevolen dat de verbeurdverklaarde sommen bij voorrang aan de burgerlijke partij zouden worden toegekend.

Deze beslissing is definitief.