De rechtbank sprak zich bij verstek uit over  een zaak van moderne slavernij. De beklaagden waren een diplomatenkoppel uit Koeweit. Ze werden vervolgd voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting, het niet-uitbetalen van lonen en andere sociaalrechtelijke inbreuken. Het slachtoffer, een vluchteling uit Ethiopië, was in handen gevallen van mensenhandelaren en was zo in Koeweit bij de beklaagden terechtgekomen. In 2012 begon ze als huishoudhulp. Zij moest er 7/7 werken en diende 24 uur per dag klaar te staan voor het koppel en hun kinderen. Ze had geen contact met de buitenwereld, geen eigen leven en nauwelijks persoonlijke bezittingen. Zij verdiende nauwelijks geld. Ze mocht eten als het gezin gegeten had en dan nog alleen wat er over bleef. Als ze boos waren, scholden ze haar uit. Ook de kinderen deden dat. In 2017 werd zij samen met het gezin naar België overgebracht. Ze mocht het huis niet verlaten. Als het gezin er niet was, werd het huis afgesloten. Het koppel hield haar paspoort bij. Ze kon pas ontsnappen toen het koppel ’s nachts de sleutels op de deur had laten zitten. Ze vluchtte en werd nadien opgevangen door PAG-ASA.

De rechtbank oordeelde eerst en vooral dat het koppel wel degelijk kon worden vervolgd voor de feiten volgens het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek verkeer. De beklaagde had ondertussen zijn diplomatieke functie beëindigd en het koppel was teruggekeerd naar Koeweit. Bovendien strekt volgens het Verdrag de diplomatieke immuniteit, zodra de diplomatieke functie ten einde is gekomen, zich alleen tot handelingen die de diplomaat heeft gesteld bij de uitoefening van zijn taken als lid van de diplomatieke missie. De uitbuiting van huispersoneel binnen de private residentie is geen officiële, diplomatieke handeling.

De beklaagden lieten verstek gaan maar de rechtbank oordeelde dat de feiten op basis van de elementen in het strafdossier bewezen waren. Ze oordeelde in het bijzonder dat de verklaringen van het slachtoffer consistent waren en er geen redenen waren om aan deze te twijfelen.

De beklaagden werden bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en tot een geldboete van 12.000 euro.

Het slachtoffer en PAG-ASA hadden zich burgerlijke partij gesteld. Het slachtoffer kreeg een materiële en morele schadevergoeding van in totaal 33.327,44 euro (waarvan 5.000 euro morele schadevergoeding). PAG-ASA kreeg geen schadevergoeding, omdat het voor de rechtbank niet duidelijk was welke schade de vzw zou hebben geleden.

Tegen deze beslissing werd verzet aangetekend.