Een beklaagde met de Belgische nationaliteit stond terecht voor de economische uitbuiting van een Ghanees slachtoffer en voor een sociaalrechtelijke inbreuk ten opzichte van drie slachtoffers. De politie was opgeroepen voor een man die helemaal overstuur was en om hulp vroeg. De man praatte heel gebrekkig Engels en vertelde dat iemand hem wilde doden. Al snel kwamen de rechercheurs uit bij het immokantoor van de beklaagde. Het slachtoffer bevestigde dat hij bij deze beklaagde in de bouwsector werkte. Hij kreeg er onderdak en eten in ruil voor zijn prestaties (opruimen, schilderen, …). Hij had zijn papieren aan de beklaagde moeten afgeven en beschikte niet over verblijfsdocumenten. Deze beklaagde was gelinkt aan een immobedrijf waartegen er al langere tijd een onderzoek liep. Omdat er vermoedens van mensenhandel waren, werd het parket ingelicht en werd het slachtoffer overgebracht naar Pag-Asa. Het onderzoek gebeurde aan de hand van de uitlezing van de gsm van het slachtoffer, verhoren van verschillende getuigen en huiszoekingen.

In een vonnis van 21 maart 2018 achtte de correctionele rechtbank van Brugge de beklaagde schuldig en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van dertig maanden en tot een geldboete van 6.000 euro. Het slachtoffer kreeg een morele schadevergoeding van 7.500 euro. De beklaagde tekende beroep aan tegen dit vonnis. Het hof oordeelde dat het vonnis voor wat de tenlastelegging mensenhandel betrof volledig moest worden vernietigd omdat noch het openbaar ministerie noch de rechter het misdrijf had gecorrectionaliseerd. Het hof moest bijgevolg deze tenlasteleggingen opnieuw beoordelen. Het hof oordeelde dat het slachtoffer moest werken in omstandigheden die in strijd waren met de menselijke waardigheid. Omwille van zijn precaire verblijfssituatie en zijn sociale situatie had hij geen andere keuze dan zich neer te leggen bij de door de beklaagde opgedrongen situatie. Hij kreeg geen loon voor zijn werk, alleen kost en inwoon. Ook de papieren van het slachtoffer werden gedurende een bepaalde periode achtergehouden door de beklaagde. Die laatste beloofde hulp, ondersteuning en papieren in ruil voor werkopdrachten. Het hof achtte de beklaagde schuldig aan de tenlasteleggingen. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en tot een geldboete van 6.000 euro, beide met gedeeltelijk uitstel. Het slachtoffer kreeg een morele schadevergoeding van 2.500 euro.