Het hof van beroep heeft een zaak van mensenhandel met Albanese meisjes opnieuw behandeld na een vonnis van de correctionele rechtbank van Brussel op 28 juni 2019. In deze zaak werden zeven Albanese beklaagden vervolgd voor mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting met verzwarende omstandigheden ten aanzien van zeven jonge Albanese vrouwen; voor vervalsing en gebruik van valse paspoorten en voor bendevorming. Een beklaagde gaf verstek. De eerste zes werden ook vervolgd voor werving en uitbuiting van de prostitutie van deze jonge vrouwen.

De jonge vrouwen, die als raamprostituees werkten, komen allemaal uit dezelfde Albanese stad of uit naburige dorpen. De hoofdbeklaagden behoren tot hetzelfde gezin en zijn afkomstig uit dezelfde stad, waar een wijk hun naam draagt en waar de familie veel invloed heeft. Het geld uit de prostitutie werd in contanten naar Albanië gebracht om geen sporen achter te laten van overschrijvingen via agentschappen of banken.

De rechtbank had de beklaagden voor alle tenlasteleggingen veroordeeld, omdat mensenhandel volgens de rechtbank was aangetoond: de beklaagden rekruteerden hun slachtoffers via de ‘loverboy’-techniek; ze waren betrokken bij hun vervoer van Albanië naar België, vingen ze bij hun aankomst op het grondgebied op en zorgden voor hun huisvesting. Slachtoffers werden voortdurend in de gaten gehouden en hun inkomsten dienden voor het levensonderhoud van de beklaagden en/of om hun (echte of vermeende) schulden af te lossen. Het onderzoek heeft de banden tussen de beklaagden blootgelegd, naast de organisatie die was opgezet om de slachtoffers te vervoeren en hun samenwerking bij het toezicht op en de huisvesting van de slachtoffers. Bovendien hadden de beklaagden samen met een gemeenschappelijke vervalser een netwerk opgezet voor het verkrijgen van valse documenten zodat de slachtoffers in België konden verblijven.

De zes hoofdbeklaagden werden veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en tot een boete van 84.000 euro, de versteklatende beklaagde tot een gevangenisstraf van vier jaar en tot een boete van 42.000 euro.

Drie beklaagden gingen in beroep. Een van hen gaf verstek.

In een arrest van 28 april 2022 wees het hof van beroep van Brussel op de chronologie van de feiten en met name op het aanvankelijk proces-verbaal, waarin stond dat de versteklatende beklaagde in juni 2005 op de luchthaven van Zaventem was opgepakt in het bezit van valse documenten. Hij was er in het gezelschap van een jonge vrouw (een van de slachtoffers), in wiens paspoort een valse Schengeninreisstempel was aangebracht. De jonge vrouw verklaarde dat de beklaagde een vriend was en dat zij als raamprostituee in de Brusselse Aarschotstraat kwam werken, om haar gezin te onderhouden. Uit onderzoek van de speurders bleek dat tegen deze beklaagde al een dossier was geopend voor een ander slachtoffer.

Het onderzoek zou aan het licht brengen dat andere leden van deze familieclan actief waren in de uitbuiting van de prostitutie van verschillende jonge Albanese vrouwen.

Het onderzoek werd verricht via telefoontaps, observaties, inlichtingen die bij de Albanese autoriteiten werden ingewonnen, en huiszoekingen.

Tijdens hun verhoor verklaarden verschillende jonge vrouwen dat ze zichzelf niet als slachtoffers beschouwden, dat ze uit eigen beweging in de prostitutie waren gestapt en dat ze niet op de hoogte waren van de activiteiten van de clanleden, wat werd tegengesproken door de telefoontaps.

Het hof bevestigde de in eerste aanleg uitgesproken veroordelingen en straffen, met de verzwarende omstandigheden van misbruik van een kwetsbare situatie, bendevorming en gebruikelijke activiteit, en bevestigde ook de veroordeling van de beklaagden tot betaling van een schadevergoeding van 2.500 euro aan Myria.