Een belangrijke zaak rond een systeem van fictieve onderaanneming in de bouwsector, in eerste aanleg behandeld door de correctionele rechtbank van Brussel op 30 oktober 2014  werd opnieuw onderzocht door het hof van beroep van Brussel. Braziliaanse arbeiders die hier illegaal verbleven en die vanuit Brazilië naar Europa waren gekomen, werden hoofdzakelijk in België geronseld om te worden ingezet op bouwplaatsen zowat overal in Europa, dit in het kader van een complexe keten van onderaannemers. Acht beklaagden (natuurlijke personen) en drie bedrijven werden in verschillende mate van betrokkenheid vervolgd voor criminele organisatie, valsheid in geschrifte en gebruik van valse stukken (valse arbeidsovereenkomsten en valse identiteitsdocumenten), illegale tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten zonder verblijfsvergunning en diverse inbreuken op het sociaal strafrecht die eruit voortvloeiden, waaronder het niet-betalen van het loon, het niet-betalen van sociale bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Vijf van hen en twee bedrijven werden vervolgd voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting. Hen werd ten laste gelegd in België en andere Europese landen meerdere arbeiders die illegaal verbleven, te hebben gerekruteerd om ze aan het werk te zetten in mensonwaardige omstandigheden.

Twee arbeiders stelden zich burgerlijke partij.

Een van de beklaagden (natuurlijke persoon), die in eerste aanleg werd veroordeeld voor mensenhandel, criminele organisatie, diverse tenlasteleggingen i.v.m. het sociaal strafrecht, en een andere beklaagde, veroordeeld voor valsheid in geschrifte, tekenden beroep aan. Geen van de vennootschappen tekende beroep aan. Het hof bevestigde de in eerste aanleg uitgesproken veroordeling van de eerste beklaagde, maar sprak de beklaagde, vervolgd voor valsheid in geschrifte, vrij. Het bevestigde eveneens de burgerlijke maatregelen van het in eerste aanleg gevelde vonnis.