In dit arrest heeft het hof van beroep van Brussel de humanitaire clausule toegepast voor feiten van hulp bij illegale immigratie. De beklaagden werden [JC1] in eerste aanleg vrijgesproken in een vonnis van de correctionele rechtbank van Brussel van 4 februari 2019. 

De twee beklaagden, beiden met de Syrische nationaliteit maar met een verblijf in het VK, werden vervolgd voor mensensmokkel met verzwarende omstandigheden. Ze hadden een vriend, een Syrische man met een verblijf in Griekenland met wie ze ook een familieband hadden, geholpen per vliegtuig met valse documenten naar het VK te reizen. Zij deden dat op vraag van de broer van de man.

De eerste rechter had de feiten geherkwalificeerd naar artikel 77 van de vreemdelingenwet en had de beklaagden allebei vrijgesproken.

Het hof volgde de herkwalificatie naar artikel 77 van de eerste rechter. Uit geen enkel element bleek dat de beklaagden hadden gehandeld met het oog op het verkrijgen van enig vermogensvoordeel, noch rechtstreeks noch onrechtstreeks. Er was geen enkel gegeven in het strafdossier dat toeliet te stellen dat er vermogensvoordelen beloofd waren of dat de beklaagden vermogensvoordelen zouden hebben ontvangen.

Het hof onderzocht voorts of de drijfveer van de beklaagden niet kon worden gelijkgesteld met hulp “voornamelijk om humanitaire redenen” in de zin van artikel 77, 2e lid. Volgens de parlementaire werkzaamheden in het kader van de aanpassing van dat artikel moet deze hulp “zo ruim mogelijk worden begrepen en moet die alle niet-criminele en niet-economische doelstellingen omvatten”.

Het hof oordeelde daarnaast dat “belangeloos hulp bieden aan een persoon die beweert een Syrische vluchteling te zijn, die de broer van een vriend of een familielid is, die na een lange en moeizame reis te hebben ondernomen, in moeilijke omstandigheden in Griekenland verblijft en zijn familie wenst te vervoegen die zich elders in Europa bevindt, terwijl men zelf als vluchteling de oorlog is ontvlucht en een kruisweg heeft afgelegd om in een veiliger oord te geraken, valt onder het begrip hulp bieden ‘voornamelijk om humanitaire redenen’.” Volgens het hof bleek niet dat de beklaagden met enige economische of criminele doelstelling hadden gehandeld.

Het hof bevestigde het vonnis en sprak de beide beklaagden vrij.