Het hof van beroep heeft een zaak van mensenhandel met het oog op gedwongen criminaliteit, die de correctionele rechtbank van Antwerpen op 30 maart 2020 in eerste aanleg had behandeld, opnieuw berecht.

Vijf beklaagden met de Macedonische nationaliteit die tot dezelfde familie behoren werden vervolgd om op verschillende manieren betrokken te zijn geweest bij onder meer mensenhandel, misbruik van de kwetsbare toestand van een persoon, de vernederende behandeling van een persoon en bedreiging van een persoon. Eén slachtoffer, een Belgische man, en een gespecialiseerd opvangcentrum hadden zich burgerlijke partij gesteld.

Het onderzoek begon nadat de politie in de loop van 2019 verschillende meldingen van buren had binnengekregen dat een oudere man dagelijks in weer en wind op het terras van een huis sliep. De politie stelde een onderzoek in en trof inderdaad een onverzorgde man aan die hulp nodig had.

Uit het onderzoek bleek dat het eerste contact van het slachtoffer met de familie dateerde van 2008, toen hij als loketbediende bij De Post werkte. Ze begonnen te sympathiseren, en hij werd regelmatig bij hen thuis uitgenodigd. Zo ging het slachtoffer zich hechten aan de familie. Al snel werd hem af en toe geld gevraagd, omdat het gezin het moeilijk had. In het begin gaf hij de familie 300 euro per maand. Kort daarna gaf hij hun ook zijn bankkaarten en pincodes, waardoor hij de facto de controle over zijn geld verloor. Het slachtoffer kreeg ruzie met zijn eigen broer en zus over zijn nauwe contacten met de familie. Daardoor raakte hij sociaal nog meer geïsoleerd. Hij nam ook ontslag bij De Post nadat hij op verzoek van één van de beklaagden geld van zijn werkgever had gestolen.

In 2009-2010 verkocht het slachtoffer op voorstel van de familie zijn appartement. Een groot deel van de opbrengsten diende om zijn schulden terug te betalen. Het saldo werd gestort op de rekening waarvan de familie de bankkaart en de pincode had. Op heel korte tijd haalde de familie het geld van de rekening. Het slachtoffer ging opnieuw deeltijds werken en verdiende 1.400 euro per maand. Zodra hij werd uitbetaald, verbraste de familie het loon, onder meer bij de aankoop van een auto. Het slachtoffer huurde een studio van het CAW (Centrum Algemeen Welzijnswerk). De sleutel van het appartement had hij aan de familie gegeven, die het appartement onderverhuurde aan een kennis en het huurbedrag opstreek. Het slachtoffer zelf woonde in bij het gezin, betaalde wekelijks huur en was in erbarmelijke omstandigheden gehuisvest. De man werd gedwongen om buiten te eten en te slapen. Hij moest zich wassen aan de kraan. Als de familie hem de toestemming gaf, mocht hij af en toe een douche nemen.

De laatste maanden had hij op vraag van de beklaagden ook (een twintigtal) winkeldiefstallen moeten plegen.

De familie zette hem onder druk en dreigde hem op straat te zetten. Het slachtoffer was heel beïnvloedbaar en emotioneel afhankelijk van de familie. Ondertussen had hij een berg schulden gemaakt. Er werd een collectieve schuldenregeling aangevraagd. De buren waarschuwden uiteindelijk de politie en werden door de familie bedreigd.

Het onderzoek werd gevoerd op basis van een huiszoeking, vaststellingen van de politie, een bankonderzoek, gedetailleerde en samenhangende verklaringen van het slachtoffer en weinig geloofwaardige verklaringen van de beklaagden.

In eerste aanleg had de rechtbank alle beklaagden schuldig bevonden, allen voor de feiten die hun ten laste werden gelegd. Bovendien waren sommigen niet aan hun proefstuk toe. Ze hadden al verschillende veroordelingen op hun strafblad. Eén van de beklaagden was in het verleden reeds veroordeeld voor mensenhandel. De vader, 77 moeder en een zoon van het gezin werden veroordeeld tot respectievelijk vijf jaar (ouders) en dertig maanden (zoon) gevangenisstraf en tot een boete van 20.000 euro. De andere twee kinderen van het gezin werden veroordeeld tot tien en achttien maanden gevangenisstraf met uitstel en tot boetes van 8.000 (deels met uitstel) en 800 euro. Hun bijdrage aan de feiten was beperkter.

Het slachtoffer kreeg een materiële schadevergoeding van 100.000 euro en een morele schadevergoeding van 2.500 euro. Het opvangcentrum kreeg 2.500 euro als materiële en morele schadevergoeding samen.

De beklaagden gingen in beroep.

Het hof oordeelde dat het slachtoffer zich inderdaad in een bijzonder kwetsbare situatie bevond. De ouders zochten toenadering tot een alleenstaande man zonder kinderen die een vast inkomen had, om hem volledig afhankelijk van hen te maken door hem sociaal te isoleren en hem financieel uit te buiten. Daardoor zat hij in een bijzonder kwetsbare situatie, waarvan zij misbruik hadden gemaakt.

Voor de tenlastelegging mensenhandel — en dat in tegenstelling tot de rechtbank — hield het hof alleen rekening met de schuld van de ouders maar niet van hun dochter: zij had geen controle over het slachtoffer en het is niet aangetoond dat zij het slachtoffer zou hebben aangezet tot diefstal.

De ouders daarentegen hadden controle over het slachtoffer en boden hem onderdak aan, om hem tot winkeldiefstal aan te zetten. Zo legde het slachtoffer uit dat hij goederen moest stelen als zij gingen winkelen. Dat werkte en hij stal steeds meer omdat hij nooit werd betrapt. Toen hij er alleen op uittrok, kreeg hij een lijst met zaken die hij moest stelen. Als hij dat niet wou, werden ze agressief.

Het slachtoffer was ook verplicht de sleutel van zijn sociale woning af te geven. Zonder medeweten van de huisvestingsmaatschappij verhuurden de beklaagden de woning onder. De huur werd niet betaald omdat de beklaagden die over zijn bankkaart beschikten de inkomsten van het slachtoffer onmiddellijk van zijn rekening haalden. Het hof merkte op dat ook dit een strafbaar feit was, dat mogelijk werd gemaakt door de controle die het echtpaar over het slachtoffer uitoefende, door hem te dwingen tijdens deze periode bij hen in te wonen.

Het hof bevestigde voor het overige het vonnis in eerste aanleg. Een aantal boetes werden wel verlaagd. De dochter van het koppel, die vrijgesproken werd van de tenlastelegging mensenhandel maar veroordeeld werd wegens misbruik van zwakke personen, kreeg een probatiestraf. Eén van de zonen verkreeg opschorting van straf.

Het hof bevestigde de in eerste aanleg uitgesproken burgerrechtelijke veroordelingen.