In een zaak van een superette en een slagerij wijzigde het hof een vonnis in eerste aanleg van 2 september 2013, uitgesproken door de correctionele rechtbank van Luik. In deze zaak ging het om de uitbuiting door een zaakvoerder van verschillende Algerijnse en Tunesische werknemers die niet waren aangegeven bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) en die geen wettelijke Belgische verblijfsdocumenten hadden. Als tegenprestatie voor het geleverde werk kregen ze volgens de betrokken werknemer niet meer dan een belofte op aanwerving die hun regularisatieaanvraag moest ondersteunen, een belachelijke vergoeding, of soms zelfs niet meer dan wat eten. Ze leverende hun prestaties bovendien meestal 's nachts in een vuile en gevaarlijke omgeving (elektrische installatie die niet conform en een echt gevaar was, aanwezigheid van massaal veel gasflessen, schrijnend gebrek aan hygiëne).

Vaste werkuren waren er niet en de beklaagde had alle werknemers richtlijnen gegeven in geval van controle op de werkvloer. Het uurloon lag ver onder het wettelijk bepaalde minimumloon en sommigen kregen er zelfs geen. De werknemers werkten 's nachts om controles te vermijden en moesten soms gedurende twaalf uur werken; ze werden pas definitief aangeworven na een proefperiode van enkele dagen, zonder enige garantie op loon of op een job. Bovendien kregen ze niet de nodige zorgen wanneer ze op het werk een letsel opliepen.

In tegenstelling tot de rechtbank van eerste aanleg, die alle tenlasteleggingen, waaronder mensenhandel, als bewezen achtte, sprak het hof de beklaagde vrij voor de tenlastelegging mensenhandel en veroordeelde hij hem enkel voor de inbreuken op het Sociaal Strafrecht. Zo meende het hof dat de omstandigheid dat er geen enkele arbeidsovereenkomst was ondertekend, dat er geen werkuren waren, dat het loonbarema lager lag dan het wettelijke barema en dat de werkgever in geval van arbeidsongeval niet de nodige zorgen toediende, niet voldoende waren om de tenlastelegging mensenhandel te rechtvaardigen.

Uit het strafdossier bleek dat de werknemers konden gaan en staan waar ze wilden, niet ter plaatse logeerden, niet was aangetoond dat de werknemers morele druk hadden ondergaan, noch dat ze van hun identiteitsdocumenten waren beroofd.

Bijgevolg verklaarde het hof zich onbevoegd om uitspraak te doen over de vordering van de burgerlijke partij voor zover die was gebaseerd op de tenlastelegging mensenhandel. Het hof verklaarde die ongegrond voor zover die was gebaseerd op de tenlastelegging van tewerkstelling van vreemdelingen zonder verblijfsvergunning, zonder oorzakelijk verband tussen het feit van de tewerkstelling van de werknemer in irregulier verblijf en het feit dat hem geen passende verloning was uitbetaald.

De burgerlijke partij  heeft de zaak aanhangig gemaakt bij het Hof van Cassatie.