In dit dossier wordt de beklaagde van Marokkaanse afkomst onder meer vervolgd voor mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, verkrachting, aanranding van de eerbaarheid en een reeks drugsdelicten.

In een vonnis van 19 februari 2009 had de correctionele rechtbank van Tongeren de beklaagde in eerste aanleg vrijgesproken voor het misdrijf mensenhandel bedoeld in artikel 433quinquies van het Strafwetboek, en wel op basis van volgende elementen: de beklaagde vormde een koppel met beide slachtoffers, hij moest aan zijn eigen seksuele behoeften kunnen voldoen en kunnen genieten van de inkomsten die beide jonge meisjes uit de prostitutie haalden. De rechtbank oordeelde dat die feiten onder artikel 380 van het Strafwetboek vielen.

Het hof van beroep van Antwerpen heeft de beslissing hervormd : zij heeft geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van mensenhandel. Het baseert zich daarvoor op de geloofwaardige en coherente verklaringen van de slachtoffers en vindt dat beide jonge vrouwen waren misbruikt op vlak van ontucht en prostitutie, door hen te beloven drugs te bezorgen, of er ook effectief te leveren. Deze drugs, vooral cocaïne, werden door de beklaagde niet enkel gebruikt als betaalmiddel om te voldoen aan zijn eigen seksuele behoeften. Hij bezorgde zijn slachtoffers tegen betaling ook doelbewust drugs opdat ze beter zouden functioneren met klanten. Op die manier kon hij maximaal profiteren van de inkomsten die ze opleverden. Zo ging hij ze afzetten en ophalen in de bars waar ze werkten en moesten ze hun verdiensten aan hem afstaan.

Het hof wijst er ook op dat de slachtoffers volledig afhankelijk waren van de beklaagde. Hij bevond zich in een machtspositie, dreigde met geweld of greep ook effectief naar geweld als ze niet aan zijn eisen voldeden. Deze situatie van afhankelijkheid werd nog versterkt door de kwetsbare positie waarin de slachtoffers zich bevonden, gelet op hun drugsverslaving en hun precair sociaal statuut.

Het hof voegt er nog aan toe dat het niet relevant is dat de beklaagde er gedurende een periode een ‘relatie’ heeft op nagehouden met de slachtoffers, niet zozeer omdat de seksuele uitbuiting ook na het beëindigen van de ’relatie’ bleef duren maar vooral omdat, gelet op de manier waarop de beklaagde vrouwen (seksobjecten) beschouwde, men zich kan afvragen in hoeverre het om een echte relatie ging.

Één van de slachtoffers van mensenhandel had zich burgerlijke partij gesteld en krijgt 2.500 euro provisioneel toegewezen als vergoeding voor de materiële en morele schade samengenomen.