Twee broers, aannemers in de bouw, werden hoofdzakelijk vervolgd voor mensenhandel met het oog op de economische uitbuiting van een werknemer die zich burgerlijke partij had gesteld, met de verzwarende omstandigheid dat het leven van het slachtoffer in gevaar was geweest.

Het slachtoffer, een Algerijnse werknemer zonder papieren, was tijdens cementeringswerken aan een huis van een slecht geplaatste stelling gevallen, met ernstige hoofdletsels als gevolg. Hij had verschillende schedelfracturen opgelopen. Hij was plots verdwenen uit het ziekenhuis waar hij was verzorgd, om vervolgens herhaalde keren naar de spoeddienst van datzelfde ziekenhuis terug te keren, waar hij uiteindelijk is geopereerd. Hij zal levenslang gevolgen aan die valpartij overhouden.

De rechtbank heeft de beklaagde veroordeeld voor mensenhandel. Hij zette op de werven, die hij als vennoot of voor eigen rekening leidde, regelmatig mensen zonder papieren in die er in het zwart werkten. Deze praktijk werd bevestigd door observaties, huiszoekingen en telefoontaps die in het kader van dat dossier waren gevoerd. De werknemers werden voor een dag ingehuurd en kregen daar 50 euro voor. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beklaagde wel degelijk de werknemer heeft gerekruteerd die het slachtoffer was van een zwaar arbeidsongeval, die hier in België illegaal verbleef en zich in een precaire situatie bevond, om hem aan het werk te zetten en hem clandestien uit te buiten, in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, op een werf waar de voorzieningen dermate gebrekkig waren dat de werknemer er bijna het leven heeft bij gelaten. Hij heeft er ook alles aan gedaan om de zaak in de doofpot te stoppen, met risico voor het leven van het slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer vervolgens weer in de clandestiniteit gedwongen, waardoor hij niet de nodige zorgen kon krijgen die hij nodig had.

De rechtbank heeft de andere beklaagde daarentegen vrijgesproken. Hij was beheerder van de vennootschappen en stond in voor het ontwerp en de technische berekeningen, hij zocht klanten, regelde de commerciële zaken en maakte offertes op. Gelet op zijn functie als beheerder en zijn effectieve gezag binnen de bedrijven leek het de rechtbank zeker dat hij onmogelijk niet op de hoogte kon zijn van de activiteiten van zijn broer en van de rekrutering van illegale werknemers door die laatste, onder andere voor rekening van een van de bedrijven. Wat nu precies de rekrutering van het slachtoffer betreft en zijn werk in precaire veiligheidsomstandigheden op de werf waar het ongeval zich heeft voorgedaan, blijkt dat zijn deelname met geen enkel element uit het dossier op onomstootbare wijze kan worden aangetoond. Zo heeft de veroordeelde beklaagde onder andere erkend in naam van het bedrijf werven in het zwart te hebben uitgevoerd. In feite deed hij dat voor eigen rekening, zonder dat zijn broer op de hoogte was. Hij had trouwens de offerte ondertekend voor de werf waar het ongeval zich heeft voorgedaan. De rechtbank gunde hem bijgevolg het voordeel van de twijfel en sprak hem vrij.

Het slachtoffer kreeg een provisionele som toegekend van 10.000 euro op een schade die werd geraamd op 250. 000 euro. Er werd overigens ook een deskundig geneesheer aangesteld om de schade te evalueren.

Er werd beroep aangetekend tegen deze beslissing.