Een jonge Roemeense werd vervolgd voor mensenhandel met het oog op de uitbuiting van bedelarij, voor het aanwerven met het oog op en de uitbuiting van bedelarij en voor opzettelijke slagen aan haar minderjarige neef. Al deze tenlasteleggingen gingen gepaard met verzwarende omstandigheden.

De beklaagde verscheen niet en haar neef stelde zich via zijn voogd burgerlijke partij. Ook het opvangcentrum dat de minderjarige had opgevangen stelde zich burgerlijke partij.

Het dossier werd opgestart toen een jongen, de bewuste minderjarige die toen twaalf jaar oud was, zich blootsvoets en in een vuile training aan het onthaal van het commissariaat aanbod, met in zijn hand een briefje met daarop een boodschap in het Engels dat hij een tolk nodig had en dat hij problemen had met zijn oom. Via een Roemeense tolk legde hij uit dat zijn nicht, de beklaagde, zijn moeder had voorgesteld om hem drie weken mee te nemen op vakantie naar België. Ze waren met een autocar hierheen gekomen. Vervolgens werd hij gedwongen om 's ochtends, 's middags, 's avonds en tijdens het weekend zelfs 's nachts verschillende uren te bedelen in de buurt van een casino en een bioscoop. Hij verduidelijkte dat het de vriend van zijn nicht was die hem dwong om te bedelen en dat hij geslagen werd als hij weigerde. Hij verklaarde dat hij al enkele weken op straat leefde en dat hij op de grond in de ingang van een winkel verbleef. Hij verklaarde dat de nicht zijn paspoort, zijn geboorteakte en een verklaring van zijn moeder waarin ze hem toestemming gaf om Roemenië te verlaten steeds bij zich hield.

Na verhoor nam de politie het kind met de wagen mee, om hem de plaatsen aan te laten duiden waar hij verbleef en om zijn nicht te identificeren. Die laatste werd geïdentificeerd aan de hand van haar identiteitskaart. Tijdens de fouillering werd het paspoort van de jongen en van het meisje met wie ze bedelde (haar dochter) in haar tas gevonden. De politie trof op de beklaagde ook geldbedragen en een uittreksel van een Western Unionverrichting van 1.500 euro aan, bestemd voor een man, over wie ze beweerde dat hij de man van haar zus was.

Tijdens haar politieverhoor legde de beklaagde uit dat ze al bijna een maand in België was om te bedelen. Zij wees erop dat haar neef eveneens bedelde maar dat ze zijn opbrengsten niet afnam. Ze bevestigde hem een klap te hebben gegeven omdat hij niet luisterde en dat zijn hoofd toen de muur had geraakt. Ze ontkende haar neef te hebben verplicht om te bedelen. Zij bevestigde wel dat ze samen met haar man, haar dochter en haar neef op de grond sliep.

Tijdens het verhoor door de onderzoeksrechter bevestigde zij de verklaringen die ze bij de politie had afgelegd en dat haar neef en zijn moeder op de hoogte waren van de redenen van diens komst naar België, namelijk bedelen.

De rechtbank weerhield alle tenlasteleggingen tegen de beklaagde op grond van de onthulling van de feiten, de vaststellingen van de politie op de jongen, de verhoren van het slachtoffer en de beklaagde, en het geld en de documenten die tijdens de fouillering op de beklaagde waren aangetroffen. Zo stelde de rechtbank vast dat de beklaagde de voogd van de jongen was en dat zij dus gezag over hem had terwijl hij minderjarig was, dat hij zich in een kwetsbare situatie bevond, dat hij het slachtoffer was van geweld en bedreigingen om te bedelen, dat zij samen met haar partner handelde om haar neefje te dwingen tot bedelen, en dat zij het geld dat het bedelen opleverde aan derden overmaakte.

De rechtbank veroordeelde de beklaagde bij verstek tot vijf jaar gevangenisstraf en tot een boete van 16.000 euro en tot betaling aan het slachtoffer van de som van 1 euro definitief, alsook aan het opvangcentrum. De rechtbank gelastte eveneens de onmiddellijke aanhouding van de beklaagde.