Een Albanese beklaagde werd veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf en een boete van 18.000 euro voor mensenhandel en uitbuiting van de prostitutie van zijn vrouw, ook een Albanese. Het slachtoffer had haar echtgenoot in Albanië ontmoet. Ze was toen amper 18 en zat in een precaire familiale en sociale situatie. De rechtbank baseerde zich o.a. op een nota met daarin uitleg over de loverboy-techniek, die was opgesteld door een opvangcentrum dat het slachtoffer begeleidde. De beklaagde had haar een mooie toekomst voorgespiegeld maar heeft haar uiteindelijk gedwongen zich in Griekenland te prostitueren. Het geld dat ze verdiende moest ze aan hem afstaan. Hij zei dat hij van haar hield maar is uiteindelijk enkel met haar gehuwd opdat ze een document zou ontvangen, waarmee ze naar België kon gaan om er zich verder te prostitueren. In het verleden had ze geen toegang gekregen tot het Belgische grondgebied en was ze naar Albanië uitgewezen.

Het dossier ging aan het rollen na politie-informatie volgens dewelke de beklaagde zijn echtgenote uitbuitte. Zo eiste de beklaagde o.a. dat ze wekelijks 3.000 euro zou opbrengen, om een gebouw te kunnen huren waar hij cannabis kon telen. Ze zou ook mishandeld zijn geweest. Naar verluidt zou hij niet werken en volledig leven van wat de prostitutie van het slachtoffer opbracht.

De beklaagde betwistte die tenlasteleggingen. Volgens hem waren de verklaringen van zijn echtgenote niet geloofwaardig en werden ze tegengesproken door elementen die hij aan het dossier toevoegde. De rechtbank wees er evenwel op dat het dossier niet was geopend na een klacht van het slachtoffer maar wel op basis van politie-informatie. Deze informatie werd bevestigd door informatie uit Albanië en door andere tijdens het onderzoek verzamelde elementen. De verklaringen van het slachtoffer hebben de reeds gekende informatie achteraf enkel verduidelijkt.

De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de tijdens de huiszoekingen in beslag genomen geldsommen uitgesproken en de verbeurdverklaring per equivalent van de som van 157.000 euro, na aftrek van de in beslag genomen geldsommen.

Het slachtoffer vroeg ook dat de beklaagde zou veroordeeld worden om haar 60.000 euro te betalen (ex aequo et bono evaluatie van haar morele schade en van een materiële schade die overeenkwam met het ontvangen ‘loon’, waar ze niet heeft kunnen van genieten omdat ze dat aan de beklaagde heeft afgestaan). Ze vroeg verder dat de verbeurdverklaarde bedragen haar zouden worden toegekend voor het bedrag van haar verzoek, bij toepassing van artikel 43bis van het Strafwetboek.

De rechtbank heeft, zonder motivering evenwel, geoordeeld dat het haar niet toekwam om het equivalent van de sommen die ze in het kader van haar prostitutie-activiteiten als loon heeft ontvangen, toe te kennen. De rechtbank kent haar een morele schadevergoeding van 15.000 euro toe maar weigert evenwel haar bij voorrang de verbeurdverklaarde sommen toe te kennen in toepassing van artikel 43bis van het Strafwetboek. Voor teruggave of toekenning van verbeurdverklaarde zaken aan de burgerlijke partij moet deze laatste er eigenaar van zijn, wat hier niet het geval is. Door de veroordeling van beklaagde tot het schadeloosstellen van de burgerlijke partij ontstaat weliswaar een schuldvordering maar dit betekent nog niet dat de burgerlijke partij eigenaar wordt van de per equivalent verbeurdverklaarde sommen. Het gaat hier immers om twee verschillende begrippen.

Deze beslissing is definitief.