In dit dossier werden de beklaagde en zijn vennootschap vervolgd voor tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht waarvan werknemers in hun slagerij het slachtoffer waren. Ze werden ook beschuldigd van mensenhandel waarvan een van deze werknemers, een Marokkaanse onderdaan, het slachtoffer was. Twee broers van de hoofdbeklaagde werden op grond van het Sociaal Strafwetboek ook vervolgd voor het belemmeren van het geregelde toezicht.

Het dossier is opgestart na controles van de Sociale Inspectie. Tijdens de laatste controle was een werknemer kip aan het versnijden in het atelier. Bij vorige controles was hij al twee keer gaan lopen. Hij verklaarde hier in irregulier verblijf te zijn en 6 dagen op 7, van 8 tot 21 uur te werken voor 180 à 200 euro per week. Wanneer hij een wonde aan zijn vinger had opgelopen, zou hij geen passende verzorging hebben gekregen. Hij zou ook het slachtoffer zijn geweest van geweldplegingen door de broers van de hoofdbeklaagde. De beklaagde betwistte die verklaringen maar de rechtbank hechtte maar weinig geloof aan zijn uitleg. De rechtbank was evenwel van oordeel dat op basis van het strafdossier in zijn huidige vorm niet kon worden beweerd dat het gepresteerde aantal uren en de vergoeding van de werknemer in strijd waren met de menselijke waardigheid. De verklaringen van de werknemer werden immers niet gestaafd door enig ander objectief element uit het dossier of door verklaringen van objectieve getuigen. De rechtbank was dan ook van oordeel dat er nog steeds twijfel bestond die in het voordeel van de beklaagden speelde.

De hoofdbeklaagde en de slagerij werden wel veroordeeld voor de tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht; de eerstgenoemde tot een boete van 21.600 euro, deels met uitstel, de tweede tot de gewone opschorting van de uitspraak van de veroordeling.

Deze beslissing is definitief.