De rechtbank heeft een Roemeense jongeman veroordeeld voor mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, alsook voor pooierschap ten aanzien van twee jonge vrouwen, van wie er een zich burgerlijke partij heeft gesteld. De feiten hebben zich voorgedaan tussen december 2017 en januari 2022 in Schaarbeek, alsook in Nice wat het tweede slachtoffer betreft. De beklaagde heeft samengewoond met de burgerlijke partij en vervolgens met het tweede slachtoffer.

Het dossier werd opgestart toen de burgerlijke partij, een Roemeense jonge vrouw, bij de politiediensten een klacht tegen de beklaagde had neergelegd. Zij verklaarde dat ze hem in Roemenië had ontmoet toenze zeventien jaar was, aan de school en in het restaurant waar ze werkte. Zij woonde alleen en had een slechte verstandhouding met haar ouders. De beklaagde had via beloftes een vertrouwensrelatie opgebouwd en haar komst naar België geregeld toen ze net meerderjarig was, door haar vliegtuigtickets te betalen. Drie dagen na hun aankomst zou de beklaagde hebben gesproken over een website voor erotische massages en haar vervolgens hebben meegenomen om zich te prostitueren in vitrines in de Aarschotstraat, na geweld en doodsbedreigingen tegen haar of haar familie. Volgens het onderzoek heeft de beklaagde zich op dezelfde manier gedragen tegenover het tweede slachtoffer.

De prostitutie van de slachtoffers werd voorbereid, aangemoedigd en georganiseerd met behulp van gezinsleden in de ruime zin van de beklaagde (met name zijn moeder, zijn oom en zijn tantes), zowel voor het reserveren van de plaatsen in vitrines, de verplaatsingen als voor de kledij, de werkregels, de tarieven of nog voor de instructies rond de antwoorden aan de politie. De slachtoffers werden via telefoons gecontroleerd. De burgerlijke partij verklaarde dat de familie haar bijna twee jaar had gehuisvest en dat zij zich zes dagen per week moest prostitueren, zonder bescherming, met een gemiddeld dagelijks inkomen van 900 à 1.000 euro. Vermits de winst grotendeels aan de beklaagde overhandigd werd, blijkt uit het onderzoek dat de prostitutie zijn enige bron van inkomsten was, wat de geldovermakingen tussen die laatste en verschillende familieleden (vooral zijn grootmoeder in Roemenië) verklaart.

De twee slachtoffers waren al gekend bij de politiediensten door controles in de bars in de Aarschotstraat, net als de tante en de schoonzus van de beklaagde. Open bronnen en meer bepaald Facebookprofielen werden onderzocht. Op basis van een telefonieonderzoek met retro-zollers werden de contacten tussen de clanleden en tussen die laatsten en de slachtoffers bevestigd. Er werden onderzoekshandelingen verricht in Roemenië waarbij sommige familieleden werden verhoord en er bewarend beslag werd gelegd op goederen.

De rechtbank heeft de ontkenningen van de beklaagde verworpen, die beweerde dat het slachtoffer had ingestemd met de prostitutie zonder enige dwang of bedreigingen tegen haar, en herinnerde eraan dat instemming de tenlasteleggingen mensenhandel en pooierschap niet in de weg staat. Die elementen (dwangen bedreigingen) zijn verzwarende omstandigheden die in deze zaak niet werden weerhouden. De tenlastelegging gewoonte werd wel weerhouden omdat de situatie werd herhaald met het tweede slachtoffer en voortduurde. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het principe van de toepassing van de strafwet in de tijd, wat de inwerkingtreding van de seksuele strafwet op 21 maart 2022 betreft.

De beklaagde werd veroordeeld voor mensenhandel en pooierschap en kreeg een gevangenisstraf van veertig maanden, gedeeltelijk met uitstel, en een boete van 16.000 euro. Er werd een schadevergoeding van 25.000 euro en 5.000 voor de materiële en morele schade van de burgerlijke partij uitgesproken. De rechter heeft het verzoek tot contactverbod met haar en haar dochter evenwel verworpen omdat de bepaling van het Strafwetboek hieromtrent toepasselijk is op andere soorten misdrijven en het slachtoffer niet minderjarig was toen de feiten werden gepleegd. De rechtbank heeft ook de teruggave bevolen van een huis en meerdere terreinen, voertuigen en sommen aan drie familieleden van de beklaagde, die vrijwillig tussenkomende partijen op het proces waren.

Tegen deze beslissing is beroep aangetekend.