Drie beklaagden en een bedrijf werden vervolgd voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting van verschillende Roemeense werknemers. De hoofdbeklaagde werd ook vervolgd voor valsheid in geschrifte en huisjesmelkerij. Drie werknemers hebben zich, net als Myria, burgerlijke partij gesteld.

De zaak ging aan het rollen nadat een Roemeense arbeider klacht had neergelegd bij de politie, om de arbeidsomstandigheden aan te klagen waarin hij en verschillende van zijn landgenoten waren tewerkgesteld. Ze hadden gereageerd op een advertentie in een Roemeense krant, waarin mensen werden gezocht om in België te werken. De tweede beklaagde fungeerde als tussenpersoon voor de rekrutering. Men had hen beloofd dat ze de eerste maand 7 euro per uur zouden verdienen, daarna 8 euro. Ze zouden ook onderdak krijgen, waarvoor ze 150 euro huur moesten betalen. De reiskosten en de eerste maand huur zouden na een volledige maand werk van hun loon worden afgehouden.

Toen ze in België aankwamen, bleek dat ze in ellendige omstandigheden moesten wonen en werken: 6 dagen op 7, 8 à 12 uur per dag en het beloofde loon kregen ze nooit uitbetaald. De arbeiders hadden trouwens het statuut van werkende vennoot. Ze waren daar totaal niet van op de hoogte en wisten ook niet wat de gevolgen ervan waren aangezien ze de documenten die ze moesten ondertekenen niet begrepen. De hoofdbeklaagde nam alle leidende taken voor zijn rekening, de Roemeense arbeiders beperkten zich, onder zijn leiding, tot de uitvoerende taken. De rechtbank heeft daaruit dus afgeleid dat het statuut van werkende vennoot helemaal niet overeenkwam met de realiteit aangezien de arbeiders die uit Roemenië waren gekomen, duidelijk een arbeidsovereenkomst hadden.

De rechtbank heeft alle tenlasteleggingen tegenover de hoofdbeklaagde aangenomen: het voorgestelde loon was veel lager dan het minimumloon en het hoge aantal gepresteerde uren en het niet-betalen van het loon waren omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid. De rechtbank heeft er nog op gewezen dat het weinig uitmaakt dat de Roemeense arbeiders met dit loon hadden ingestemd. In hun ogen kon dat loon, rekening houdend met de alom bekende armoede in Roemenië op het ogenblik van de feiten, meer dan voldoende hebben geleken.

Ook de medeverdachte werd veroordeeld voor de tenlastelegging mensenhandel: zij fungeerde als tussenpersoon bij de rekrutering van arbeidskrachten in deze slechte omstandigheden voor rekening van de hoofdbeklaagde. Met kennis van zaken heeft ze dus de tewerkstelling van de aldus gerekruteerde arbeiders in omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid mogelijk gemaakt. Ook de derde beklaagde werd veroordeeld. Hij stond onder andere in voor het vervoeren van de arbeiders en het toezicht op de werf. Ook de tenlastelegging huisjesmelkerij werd als bewezen beschouwd. De verhuurde gebouwen waren overbevolkt en ongezond, ze werden dus ter beschikking gesteld van bepaalde arbeiders in omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid. De intentie om abnormale winsten te maken blijkt uit het eisen van een huur, terwijl het gebouw ongeschikt is voor verhuur, en uit de talloze geïnde huurgelden.

De burgerlijke partij die aanwezig was kreeg de som van 2.000 euro toegekend als schadevergoeding voor de tenlastelegging mensenhandel. Myria kreeg 1 euro definitief.

Deze beslissing is definitief.