Dit dossier heeft betrekking op pooierschap met meerdere minderjarige meisjes. Vier beklaagden, met de Belgische, de Spaanse en de Nederlandse nationaliteit, werden vervolgd als dader of mededader van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting met verzwarende omstandigheden, onder meer dat de slachtoffers minderjarig waren.

Drie minderjarige slachtoffers en de moeder van een van de slachtoffers hadden zich burgerlijke partij gesteld. Een van de beklaagden had zich eveneens burgerlijke partij gesteld als slachtoffer. Zij was in het verleden zelf slachtoffer geweest van de loverboy-techniek van een van de beklaagden

De meeste meisjes waren minderjarig en verbleven in jeugdinstellingen.

Een deel van de tenlasteleggingen ging over de seksuele uitbuiting door de eerste beklaagde en de tweede beklaagde van de vierde beklaagde en een ander slachtoffer. In juni 2020 legde de vierde beklaagde klacht tegen hen neer bij de politie. Enkele maanden lang had zij zich moeten prostitueren in hotels en in een leegstaand huis. De beklaagden beheerden de onlineadvertenties en regelden de klanten. De inkomsten, of minstens een deel ervan, moest ze aan hen afgeven. Er waren meerdere tussenkomsten van de politie geweest op vraag van haar moeder. De beklaagden gaven de slachtoffers drugs zodat ze langer konden werken.

De rechtbank achtte de feiten bewezen. De gedetailleerde verklaringen van de vierde beklaagde konden worden ondersteund door verschillende objectieve elementen (telefonieonderzoek met zendmastbepaling, uitlezen van gsm-toestellen, vaststellingen door de politie, analyse van de profielen op het advertentieplatform). Het feit dat de slachtoffers akkoord waren om zich te prostitueren is niet relevant voor de beoordeling van de schuld van de beklaagden, oordeelde de rechtbank. Artikel 433quinquies § 1 Sw. bepaalt immers dat de toestemming van het slachtoffer met de uitbuiting van geen belang is.

De andere tenlasteleggingen hadden betrekking op de seksuele uitbuiting door de derde beklaagde en de vierde beklaagde van vier minderjarigen en een meerderjarig meisje. Op basis van een onderzoek van de profielen op een seksdatingsite en de meldingen bij Child Focus door een aantal bezorgde klanten werden enkele minderjarigen geïdentificeerd en verhoord.

De vierde beklaagde, die eerst zelf slachtoffer was geweest, liet zich door de derde beklaagde, met wie zij een relatie had aangeknoopt en met wie ze uiteindelijk ook een kind kreeg, overhalen om zelf mee jonge slachtoffers te ronselen en van hun opbrengsten te leven.

De twee beklaagden benaderden vooral meisjes die in jeugdinstellingen verbleven en hielpen hen ontsnappen. Ze lieten de meisjes bij hen inwonen, gingen samen veel uit en gebruikten daarbij drugs en alcohol. Uiteindelijk haalden ze de meisjes in ruil daarvoor over om zich te prostitueren. De beklaagden regelden de afspraken, boekten de hotels en inden de gelden. In sommige gevallen sloten zij de meisjes op in de hotelkamer. De derde beklaagde gebruikte ook vaak geweld en bedreigingen tegen de meisjes. Hij zou ook in het bezit geweest zijn van een alarmpistool. Verschillende klanten vonden de situaties verdacht en deden meldingen bij Child Focus of bij de politie.

De rechtbank achtte de andere feiten bewezen, behalve ten aanzien van een meisje, omwille van onduidelijkheid over haar identiteit.

De beklaagden hadden ondanks hun jeugdige leeftijd al verschillende strafrechtelijke veroordelingen op hun strafblad. Een beklaagde bevond zich in staat van wettelijke herhaling. De vierde beklaagde had een blanco strafblad. De rechtbank hield bij de straftoemeting rekening met haar precaire persoonlijke situatie en de geboorte van haar kindje in de gevangenis. De beklaagden werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk drie jaar, veertig maanden en vijf jaar en tot geldboetes van 16.000 euro en 24.000 euro. De vierde beklaagde werd veroordeeld tot drie jaar en tot een geldboete van 24.000 euro, gedeeltelijk met uitstel. Zaken en gelden werden verbeurdverklaard en gedeeltelijk toegewezen aan de slachtoffers.

De slachtoffers kregen schadevergoedingen van respectievelijk 5.000 euro provisioneel en een euro provisioneel. De moeder van een van de slachtoffers kreeg een schadevergoeding van 1.546,51 euro (materieel en moreel). En de vierde beklaagde, tevens burgerlijke partij, kreeg een schadevergoeding van 2.500 euro. Een van de slachtoffers had ook een contactverbod gevraagd maar dat werd afgewezen door de rechtbank.

Deze uitspraak is definitief.