In deze zaak stonden tien beklaagden terecht voor mensensmokkel met verzwarende omstandigheden (minderjarigheid van een aantal slachtoffers, misbruik van de kwetsbare toestand van personen, gebruik van dwang, leven van het slachtoffer in gevaar gebracht, van de betrokken activiteit een gewoonte gemaakt, daad van deelneming in een criminele organisatie). Zij werden ook vervolgd om als lid of als hoofd op verschillende manieren betrokken te zijn geweest bij een criminele organisatie.

De feiten hebben zich afgespeeld tussen juni en oktober 2019.

Twee beklaagden gaven verstek.

De organisatie was betrokken bij de smokkel van meer dan 230 personen waarbij altijd dezelfde modus operandi werd gebruikt om transmigranten tegen betaling van aanzienlijke geldsommen te smokkelen richting het Verenigd Koninkrijk. De slachtoffers werden in Duinkerke gecontacteerd, meestal via Facebook. Zij namen een bus richting de zogenaamde kleine jungle waar ze in de laadruimte van een kleine bestelwagen werden geplaatst en naar een parking op de E34 werden gebracht (omgeving Turnhout, Tessenderlo). Zij betaalden daarvoor tussen 3.000 en 5.000 euro of pond via het hawala-systeem (ondergronds bankieren), gelden die in bewaring werden gegeven en die bij een geslaagde smokkel vrij kwamen voor de criminele organisatie. De te smokkelen personen waren zowel meer- als minderjarigen, soms zelfs heel jonge kinderen en zwangere vrouwen. De smokkelslachtoffers kwamen vooral uit Irak, sommigen uit Iran. Ze werden soms meerdere malen door de politie geïntercepteerd. Er zijn meerdere individuele feiten van mensensmokkel in beeld gebracht die in verband kunnen worden gebracht met dezelfde organisatie. De omvang en de continuïteit onderlijnen de werking van de criminele organisatie. Hoewel de meeste slachtoffers geen of weinig bereidheid toonden om mee te werken aan het onderzoek of verklaringen af te leggen, toont het dossier (door observaties, telefonie-onderzoek en verklaringen) duidelijk de werking van de organisatie aan waarin de leden elk verschillende taken en een verschillende rol hadden.

Door de vaststellingen tijdens observaties lijdt het geen twijfel dat er minderjarigen werden gesmokkeld. Het betreft ongeveer een veertigtal minderjarigen waarvan de meesten kleine kinderen in gezinsverband waren, naast enkele niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Sommigen werden meermaals geïntercepteerd. De te smokkelen personen bevonden zich allemaal in een uitzichtloze situatie en zouden in om het even welke vrachtwagen stappen om het VK te bereiken. De beklaagden toonden geen greintje respect voor de integriteit van de personen. Zij werden ondergebracht in koelwagens, moesten soms urenlang in bossen wachten, de voertuigen waarmee de smokkelaars zich verplaatsten bevonden zich in een erbarmelijke staat en zij reden tegen hoge snelheden met gevaarlijke verkeerssituaties tot gevolg. Verschillende slachtoffers verklaren dat de smokkelaars het geweld of de bedreigingen niet schuwden. Bovendien is er sprake van wapendracht en werden messen gevonden. Sommige smokkelaars mengden zich in de laadruimte tussen de gesmokkelden om toezicht te houden en onderlinge communicatie te voorkomen. Dat werd ook als drukkingsmiddel gebruikt om bij een politie-interceptie een correcte slachtofferverklaring te bemoeilijken. Gelet op het grote aantal vaststellingen en de modus operandi werd duidelijk dat de smokkel een gewoonte was, bovendien in het kader van een criminele organisatie met internationale vertakkingen die heel professioneel te werk ging om minder zichtbaar te zijn voor politiediensten.

De eerste beklaagde is onbetwistbaar de leidende persoon van de criminele organisatie. De tweede en de derde beklaagde betwisten hun deelname aan de besluitvorming. De rechtbank stelt daarentegen dat zij op basis van hun contacten met de leidende persoon, de leverancier van de voertuigen en de hawala-bankiers een verregaande betrokkenheid aan de dag legden. Zij dienen volgens de rechtbank als beslissingsnemers te worden beschouwd.

De overige beklaagden hebben niet alleen een ongeoorloofde feitelijke toestand aanvaard, maar pleegden ook zelf misdrijven door hun acties binnen de organisatie. Ze ronselden eveneens nieuwe klanten en fungeerden soms als toezichthouders tijdens de smokkeltransporten. De rechtbank volgt hun argumentatie rond de dunne grens tussen mededader en slachtoffer niet en stelt dat hun verklaringen door het telefonieonderzoek volstrekt ongeloofwaardig zijn. Daarenboven kregen zij misschien geen geld, maar in ruil voor hun medewerking werd een gratis overtocht in het vooruitzicht gesteld, wat een voordeel in natura is en derhalve een indirect vermogensvoordeel vormt.

De hoofdbeklaagde werd bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar en tot een geldboete van 2.808.000 euro. De tweede beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en tot een geldboete van 1.176.000 euro, met uitstel voor een periode van drie jaar voor het bedrag van 588.000 euro. De derde beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en tot een geldboete van 976.000 euro met uitstel voor een periode van drie jaar voor het bedrag van 488.000 euro. De overige beklaagden werden veroordeeld tot gevangenisstraffen tussen twaalf maanden en vijf jaar en tot geldboetes tussen 8.000 euro en 512.000 euro, waarvan gedeeltes met de gunst van het uitstel bekleed. De rechtbank verklaarde verschillende vermogensvoordelen alsook in beslag genomen voertuigen en gsm’s verbeurd.

Er werd beroep aangetekend tegen deze beslissing.