De rechtbank veroordeelt voor mensenhandel twee van de drie beklaagden, die jonge Roemeense en Poolse vrouwen onderdak hadden geboden om ze in hun bar aan het werk te zetten. De rechtbank is van oordeel dat de werkomstandigheden in strijd waren met de menselijke waardigheid: de jonge vrouwen verdienden immers 3 à 4 euro/uur en ze moesten constant beschikbaar zijn voor de klanten, of om te poetsen.

Zo verklaart een slachtoffer dat haar een baan in een cafetaria overdag was beloofd, terwijl ze in een louche bar is terechtgekomen waar ze vooral ’s nachts moest werken en mannelijke klanten tot consumptie moest aanzetten.

Bovendien zaten ze door hun illegaal verblijf op het grondgebied in een precaire administratieve situatie. Dat ze onderdak kregen (in overigens mensonwaardige omstandigheden), of dat ze over een zekere vrijheid beschikten (ze hadden een gsm, ze mochten de bar binnen en buiten wanneer ze wilden en ze mochten vrij beslissen om de bar definitief te verlaten) zijn voor de rechtbank elementen die rechtens niet ter zake doen.

Eén van de beklaagden heeft beroep aangetekend zodat zijn zaak opnieuw zal worden behandeld door het Hof van Beroep te Antwerpen.