De rechtbank heeft een koppel, dat een illegale werknemer op hun landbouwbedrijf had tewerkgesteld, veroordeeld voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting en voor diverse inbreuken op het sociaal strafrecht.

De werknemer werkte niet minder dan 12 uur per dag, voor maximum 5 euro per gepresteerd uur. Toen de werknemer de ruit van een bobcat had gebroken, werd een deel van zijn loon ingehouden. De werknemer was tenslotte gehuisvest in mensonwaardige omstandigheden, met name in een slecht tegen de kou geïsoleerde zolder, zonder sanitaire voorzieningen, die enkel via een ladder toegankelijk was en waarvan de randen niet beveiligd waren.

Volgens de rechtbank zijn er tal van elementen die aantonen dat de beklaagden de werknemer hebben opgevangen en gehuisvest om hem in mensonwaardige omstandigheden te laten werken. Dat blijkt met name uit het onderdak waarmee de werknemer zich tevreden moest stellen, gekoppeld aan de lange werkuren en tijdens een langere periode zonder rustdag, looninhoudingen, geen sociale bescherming en voor een loon dat lager lag dan dat waar een arbeider die officieel werkt recht op heeft.

De rechtbank wijst er ook op dat het begrip menselijke waardigheid niet mag worden getoetst aan de manier waarop de werknemer de feiten eventueel aan het begin van de arbeidsrelatie percipieerde, maar wel aan de sociale context die de onze is.

Dit vonnis is definitief.